Leo Platvoet

[ Start ] [ Contact ] [ Sitemap ] [Zoeken]

 

Odyssee Reisgidsen

Monarchie & Republiek 

Herman Gorter

GroenLinks

Een Ander Nederland

Gepubliceerde artikelen

Dualisme

Zuidelijke Kaukasus

Dinsdagboek

Eerste Kamer

Raad van Europa

Emancipatiemachine

Stappen door de Nieuwe Stad

PSP

Reisverslagen

BMC

 

 

Informatie moet politiek beter worden aangestuurd

 (dit artikel is gepubliceerd in de Staatscourant van 22 juni 2005)

Rapporten van de Algemene Rekenkamer, maar ook het recente rapport van de commissie Duivesteijn inzake de grote infrastructurele projecten, laten zien hoe slecht het geregeld is met de informatiestroom tussen bestuurlijk en politiek Nederland. Dat Nederland een informatieland is, blijkt een mythe. Natuurlijk: informatie is er volop, te oordelen naar het aantal media. Maar dat is iets anders dan informatie die nodig is voor de volksvertegenwoordiging om zijn controlerende taak daadwerkelijk te kunnen uitoefenen. Hoe kan dat beter?

Informatie kent vele stroomgebieden met als uitersten die tussen ambtenaren en minister enerzijds en tussen ‘de overheid’ en ‘de burger’ anderzijds. De informatievoorziening tussen regering en parlement speelt zich tussen deze beide polen af. En heeft een eigen karakter. Enerzijds hoeft het parlement niet bedolven te worden onder alle informatie die op een departement circuleert, maar anderzijds moet de volksvertegenwoordiging op een vroeg tijdstip de relevante informatie krijgen om in alle openbaarheid haar controlerende taak te kunnen uitoefenen.

Opvallend is dat de informatieplicht die de regering ten opzichte van het parlement heeft, passief in de grondwet is verwoord: ‘De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers (…) mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.’

De positie van gemeenteraadsleden is wat dit betreft beter. Sinds 2002 is er een wettelijk vastgelegde actieve informatieplicht van het college van Burgemeester en Wethouders. En dat geldt ook voor de ambtelijke bijstand die niet op landelijk, maar wel op gemeentelijk niveau wettelijk is geregeld.

Maar er moet meer gebeuren dan een wettelijke verankering van de actieve informatieplicht en recht op ambtelijke bijstand.

Allereerst is het noodzakelijk dat het parlement zélf formuleert wat zij onder die actieve informatieplicht verstaat. Er is een veelheid aan informatie: externe onderzoeken, ambtelijke notities, financiële exercities, reacties vanuit de wetenschap, van burgers, belangenorganisaties enz. Maar niet elke informatie is politiek relevant. En dus hoeft niet elke informatie even veel aandacht te krijgen. Cruciaal is wie het politieke belang bepaalt. Dat kan niet overgelaten worden aan de ministeries. Dat moet het parlement zelf ter hand nemen. Via een early-warning system, kan een speciale Commissie van beide Kamers, er op toe zien dat politiek relevante informatie ter beschikking van het parlement komt.

Verder is het van groot belang dat de aldus politiek gefilterde informatie efficiënt en toegankelijk wordt gepresenteerd. De digitale snelweg biedt daarvoor de goede infrastructuur. Een per wetsvoorstel of beleidsonderwerp ontwikkelde index, met hyperlinks naar de betreffende informatie, ligt voor de hand. Met een dergelijk –openbaar!- informatiesysteem is de huidige archaïsche situatie voorbij dat de Tweede en Eerste Kamer er aparte informatiesystemen op na houden. Over efficiency gesproken! Zo’n digitale index wordt ook niet afgesloten als een wet van kracht is geworden, maar loopt door en wordt aangevuld met reflecties, ervaringen, bezwaren en andere ervaringsgegeven. Dat vorm dan weer een mooie input voor de evaluatie van de wet, want vele wetten kennen inmiddels een evaluatiebepaling.

 

Het beschikken over de juiste informatie is een noodzakelijke voorwaarde voor een parlement om zijn controlefunctie te kunnen waarmaken. Maar het is niet voldoende. Kamerleden moeten over professionele instrumenten en ondersteuning beschikken om die controlefunctie ook daadwerkelijk goed in te vullen. Hoe is dat in Nederland gesteld? In 2003 heeft het Wissenschaftszentrum Berlin für Sozialforschung onderzoek gedaan naar de parlementaire controle-instrumenten van 22 westerse democratieën.[i]  Of het nu om ondersteuning, faciliteiten of beschikbaarheid van wetenschappelijke tijdschriften gaat: in alle categorieën scoort het Nederlandse parlement niet best.  Zo is ook onderzocht hoeveel mogelijkheden een parlement heeft om informatie van de regering af te dwingen. Op een maximale index van 6,0, een cijfer dat alleen door het Amerikaanse parlement wordt gehaald, scoort Nederland een magere 3,6.  In een afsluitende index worden gründlich alle indicatoren van de parlementaire controlemogelijkheden in één score samengebald. En wat blijkt? Nederland bevindt zich met een 17de plaats  in de staart van de ranglijst, die aangevoerd wordt door de Verenigde Staten. Maar naast enkele grote landen moet Nederland ook vergelijkbare landen als Noorwegen, Nieuw Zeeland, Portugal, België, Finland, Zweden, Oostenrijk en Denemarken laten voorgaan.

Zoals het Duitse onderzoek laat zien is er geen enkele reden om zelfvergenoegd achterover te leunen. Alsof dat eigenlijk al niet bekend was: achtereenvolgende parlementaire enquêtes hebben, naast allerlei andere mankementen, laten zien dat er veel schort aan de institutionele kracht van de parlementaire controle. Vreemd eigenlijk dat er geen wet is, die de positie van het parlement als controleur van de regering schraagt.

Zo’n wet zou de volgende elementen kunnen bevatten:

bullethet recht op ambtelijke bijstand van de Kamers;
bulletde actieve informatieplicht van de regering;
bullethet recht van de Kamers om de informatieplicht van de regering te definiëren;
bulletde openbaarheid en –digitale- toegankelijkheid van alle relevante informatie;
bulletvastleggen van de autonome begrotingsautoriteit van beide Kamers, dus zonder fiattering van de regering;
bulletde mogelijkheid tot instelling van kleine, goed ondersteunde ad-hoc commissies om de parlementaire controle op grote projecten te verstevigen.

Waar het op uit moet komen is dat de controle van uitvoering van beleid veel politieker plaats moet vinden. Het is een hardnekkige misvatting dat als een besluit, na politieke discussie, eenmaal is gevallen, de uitvoering ervan slechts techniek is. En datzelfde geldt voor de beleidsvoorbereiding.

Het is het parlement zelf dat zich er veel bewuster van moet zijn dat controle en verantwoording een permanent en politiek proces is, waarbij op essentiële, belangrijke onderdelen van beleid voortdurend de vinger aan de pols gehouden moet worden. Een politiek aangestuurde informatievoorziening vormt daarin een onmisbare schakel. Daarnaast kunnen, zoals hiervoor betoogd, een aantal andere gereedschappen aan de kist worden toegevoegd.

Maar al deze maatregelen helpen weinig als het parlement zelf weigert om kritisch en assertief gebruik te maken van zijn rechten. Waarvan het recht om het aantal uit te breiden er één is! Wat dat betreft is de titel die Vondeling zijn boek uit 1976 over de positie van de Tweede Kamer meegaf nog steeds actueel: lam of leeuw?

 

Leo Platvoet

Eerste Kamerlid GroenLinks


[i] Philipp Harfst,  Kai-Uwe Schnapp: Instrumente parlamentarischer Kontrolle der Exekutive in westlichen Demokratien (Wissenschaftszentrum Berlin für Sozialforschung; 2003) Onderzoek is van internet op te halen: http://skylla.wz-berlin.de/pdf/2003/iv03-201.pdf

 

Bovenstaand artikel is een sterk ingekorte versie van een artikel dat in april 2005 in Openbaar Bestuur is gepubliceerd. Klik hier voor dat artikel.