|
|
Interpellatie over de open brief van prins Bernhard De open brief die prins Bernhard op zaterdag 7 februari jl. in de Volkskrant heeft gepubliceerd, de inbedding van dit lid van het koninklijk huis in het stelsel van ministeriële verantwoordelijkheid en de consequenties voor de positie van de monarchie zijn voor de fractie van GroenLinks in de Eerste Kamer voldoende redenen om daarover aan de minister-president een aantal vragen te stellen. Op
9 maart 2004 vond hierover het debat. Hieronder volgt mijn bijdrage in eerste
termijn en de vragen die daarbij horen. De
open brief die prins Bernhard op zaterdag 7 februari jl. in de Volkskrant heeft
gepubliceerd heeft vele, verschillende reacties opgeroepen. De
oude prins kon op bijval rekenen (een oude man in de herfst van zijn leven moet je zo’n gelegenheid niet
onthouden) maar ook werden er kritische vragen gesteld
over de precedentwerking, de zinvolheid en de ministeriële
verantwoordelijkheid. Ter
inleiding op mijn vragen enkele inleidende opmerkingen. De
koning en de overige leden van het koninklijk huis zitten in een gouden kooi,
gebonden aan de parlementaire democratie door de snoeren van de ministeriële
verantwoordelijkheid. Het
is overigens opvallend hoe vaak –een beduidend jongere- Prins Bernhard een rol
speelt in dit soort kwesties. Of het nu gaat (en dit is slechts een kleine
greep) om zijn advies over een liftverbod voor militairen (1954), de Greet
Hofmansaffaire (1956), zijn commissariaten bij de Steenkolen Handels Vereniging
en de KLM (1958/1964) zijn bemoeienissen met de kwestie Nieuw-Guinea (1962) of
de Lockheed-affaire (1976): prins Bernhard probeert vooral zijn eigen gang te
gaan. In
dat opzicht is er met deze brief weinig nieuws onder de zon. Met
de ontwikkeling van die ministeriële verantwoordelijkheid is er onderhand een
situatie bereikt die vooral uitblinkt in onduidelijkheid. Kortom,
het is een onduidelijke situatie. Mede
beïnvloed door de open media-maatschappij waarin wij leven en de dynamiek van
de familie-uitbreiding van de Oranjes. Ook
in recente staatsrechterlijke publicaties
wordt die onduidelijke situatie gehekeld. Elzinga spreekt in ‘Grensverleggend
staatsrecht’ (2001) van een wankele basis van het stelsel van ministeriële
verantwoordelijkheid voor de leden van het koninklijk huis, niet-zijnde de
koning. En
Bovend’Eert schrijft in de bundel ‘Staats- en bestuursrecht’ (2002) over
een ‘wonderlijke constructie’ en
een “‘heersende leer’ inzake de ministeriële verantwoordelijkheid voor
leden van het koninklijk huis” die afbreuk doet “aan een goede, eenduidige
werking van de ministeriële verantwoordelijkheid”. De
vraag is of deze nieuwe zet van Prins Bernhard –en de precedentwerking die er
van uit gaat - de constructie nog wonderlijker maakt. Een
ander punt is de zinvolheid van de open brief. Dit
alles leidt voor GroenLinks tot de volgende vragen. 1.
Is het juist, dat de minister-president tevoren op de hoogte is gesteld
door prins Bernhard van zijn voornemen om deze open brief te schrijven? 2.
Was de minister-president op
de hoogte van de inhoud van deze open brief voor deze in de Volkskrant werd
gepubliceerd? 3.
Was de minister-president het eens met de actie van de prins om deze open
brief te publiceren? En zo ja, waarom? 4.
Indien dit het geval is, wat is dan de reden geweest voor de
minister-president om af te wijken van de gedragslijn van zijn voorgangers, die
uitgingen van het adagium, zoals de prins dat zelf in zijn brief omschrijft: '
niet reageren op verhalen met een onjuiste strekking gold algemeen voor premiers
als wijs beleid'? 5.
Deelt de minister-president de opvatting, dat het publiceren van deze
open brief het openbaar belang raakt en dat derhalve de ministeriële
verantwoordelijkheid geldt? Zo nee, waarom niet? 6.
Staat de minister-president, indien volgens hem de ministeriële
verantwoordelijkheid geldt, achter de inhoud van de brief? 7.
Hoe beoordeelt de
minister-president de inhoud van de brief, ongeacht het antwoord op de vraag of
de ministeriële verantwoordelijkheid geldt, in het licht van zijn
verantwoordelijkheid om de positie van het koninklijk huis te beschermen? 8.
Vindt de minister-president
het verstandig van de prins om als onderzoeker, die de beweringen in zijn brief
moet onderbouwen, een oud-hoofddirecteur van de RVD aan te zoeken, die tevens
een goede persoonlijke vriend van de prins is? Bevordert dat naar uw mening dat
de objectiviteit - en dus de geloofwaardigheid - van dit onderzoek? 9.
Hoe beoordeelt de
minister-president de publiciteit die na publicatie ontstond, waarin de inhoud
en het waarheidsgehalte van de brief wordt bestreden, waardoor elke affaire
nieuw leven wordt ingeblazen en dus het tegendeel wordt bereikt van wat de prins
met zijn brief beoogde? 10.
Indien het verleden van prins Bernhard, zoals nu ook weer blijkt, keer op
keer voedsel geeft voor allerlei beweringen: zou het dan niet in de rede liggen
dat de regering een onafhankelijke wetenschapper aan het werk zet die
onbevooroordeeld en zonder last van persoonlijke loyaliteit een diepgaand
onderzoek instelt naar alle beweringen, zodat er een meer maatschappelijk en
politiek gedeelde opvatting kan komen over dit verleden? 11.
Is de minister-president het eens met de opvatting van prins Bernhard,
zoals geuit in de open brief, dat wat hem betreft het rapport inzake de
Hofmans-affaire ‘morgen’ openbaar gemaakt kan worden en is de
minister-president bereid deze hartewens te effectueren? |