Leo Platvoet

[ Start ] [ Contact ] [ Sitemap ] [Zoeken]

 

Odyssee Reisgidsen

Monarchie & Republiek 

Herman Gorter

GroenLinks

Een Ander Nederland

Gepubliceerde artikelen

Dualisme

Zuidelijke Kaukasus

Dinsdagboek

Eerste Kamer

Raad van Europa

Emancipatiemachine

Stappen door de Nieuwe Stad

PSP

Reisverslagen

BMC

 

 

Wandelen in de Sierra de Gredos

(Gepubliceerd in Op Lemen Voeten)

El Soto. Een langgerekt park langs de rivier Adaja bij de Spaanse stad Avila de los Caballeros. Voetballende jongens en prevelende nonnen in de aprilzon. Even buiten de muren van deze veelgeroemde stad vinden we in dit park op de achtste dag van onze wandeltocht door de Sierre de Gredos een leuk plaatsje voor onze tent. Voor het eerst kamperen we bij een wat grotere stad: ruim 30.000 inwoners. 's Avonds na een heerlijk Spaans maal zoeken we onze tent op. Schuivelend door het stikdonkere park, met de ielige lichtstraal van onze zaklantaarn, lijken alle plekken tussen de grillige, scheefstaande bomen op elkaar. Geen tent te vinden.

Maar...laten we ons verhaal chronologisch vertellen.

In het bergdorp Arenas de San Pedro hadden we vanuit Nederland gepland te beginnen. Vandaar uit in noordoostelijke richting, via de zuidflank van het Gredosgebergte, richting Avila en Segovia. De bus brengt ons in enkele uren vanuit het overvolle Madrid naar het rustige Arenas. Uitgangspunt voor veel bergbeklimmers om de pieken van dit gebergte te beklimmen, dat het hoogste, mooiste en wildste massief is van het centrale scheidingsgebergte, waar het een onderdeel van is. Op zoek naar een kampeerplaats maken we al snel kennis met hulpvaardige Spanjaarden die ons na enige omzwervingen een kampeerplekje aanwijzen. Enkele militaire stafkaarten, schaal 1:50.000, hadden we al in Nederland gekocht. De eerste die we nodig hebben, nr 578, stamt uit 1950. En dat merken we de volgende dag al snel. De volgens de kaart onverharde weg van Arenas naar het klooster van de heilige Pedro de Alcantara blijkt een riant geasfalteerd weg te zijn. Goed om er in te komen! Het asfalt houdt op bij het klooster, dat niet echt bijzonder is. Tegenover het klooster moet een pad recht omhoog de heuvels in lopen. We klauteren over een hek, gaan een stroompje over en worden tegengehouden door mensen over wier land we blijken te lopen. Ze vragen waar we heen gaan. Aha, kaart en kompas achterna. Maar kunnen jullie niet beter over de weg? Nee, want anders waren we wel met de auto gekomen! Ze vinden het wel wat vreemd, maar reageren alleen uit bezorgdheid. Iets wat we nog vaker mee zullen maken. Het pad dat er volgens de kaart moet zijn, is er niet. Klauterend over de dikke, zachte met hout bezaaide helling vinden we na enig doorzetten een pad in de goede richting. Arenas laten we achter ons. Op een hoogte van ongeveer 750 meter lopen we over weelderig beboste heuvelruggen door een ontluikende lentenatuur. In de buurt van Mombeltran, het eindpunt van deze eerste dag, stuiten we op een wirwar van asfaltweggetjes. Gelukkig komt er in deze stilte net een familie per motorfiets voorbij, die ons de goede weg wijst. Met een prachtig uitzicht op de drie 'Del Valle' dorpen, die als poezen koesteren in de middagzon, dalen we af naar Mombeltran. Een kilometer voor het dorp vinden we, aan een klaterend beekje, een ideale kampeerplek. Mombeltran is een fraai dorp, dat gedomineerd wordt door een 14de eeuws massief kasteel, vroeger de thuishaven van de hertogen van Albuquerque. Hongerig wachten we enige uren op het plein voor het kasteel tot in een restaurant de keuken open gaat. Nog vroeg voor Spaanse begrippen, om half 10, gaan we aan tafel. Als we af en toe 'buiten de tent' willen gaan eten, zullen we daar met ons eetritme rekening mee moeten houden!

Plattelandsfilm

Het eerste deel van de tweede dag gaat over asfalt. Tot San Esteban del Valle, één van de drie poezen van de vorige dag, slingert de weg zich door boomgaarden, goed bewerkt akkerland en veel stromend water. Esteban del Valle lijkt het decor in een Spaanse plattelandsfilm. De oude mannen op bankjes bespreken de laatste dorpsontwikkelingen, bomen zorgen nog voor wat schaduw op het zonnige dorpsplein en vrouwen sjouwen met takkenbossen. Na de noodzakelijke koffie laten we dit pastorale tafereel achter ons. Deze dag moeten we flink stijgen: een 1575 meter hoge pas, de Puerto del Serranillos, wacht op ons. En de kaart biedt ons slechts n keus: een ezelspad, pal in noordoostelijke richting. Het begin van het pas vinden we na enig zoeken en vragen. Een dronken spanjaard wil ons per se' over het asfalt laten lopen, maar zijn nuchtere vrouw begrijpt beter wat we willen en wijst ons de goede weg. Alsmaar omhoog gaan we, de zon voortdurend op de rug. Het pad is eerst nog duidelijk, maar na drie kilometer is het kompas nodig. We passeren veel onbewoonde, vervallen, uit losse stenen opgetrokken huizen. Op n huis na, dat nog bewoond is: een oude man zit onder een afdakje te genieten van het mooie uitzicht, dat wij achter ons laten. Hij biedt ons een slok wijn en enige rimpelige, sappige appeltjes aan. Lekker, maar veel tijd voor een praatje hebben we helaas niet. We moeten verder. Die dwangneurose, om het gestelde einddoel van de dag ook te willen halen, is een slechte eigenschap. We halen de pas, en het daar achter gelegen Serranillos, dan ook niet. Het pad wordt steeds steiler, een trap gelijk. Bij een verlaten schaapskooi, ver weg van de bewoonde wereld, zetten we bij goed stromend water de tent op. We doen een beroep op de noodvoorraad, genieten van de kompromisloze stilte en kijken de zon weg, die tergend langzaam ondergaat. De dwangneurose van het gesteld einddoel kan niet beter dan zo worden bestreden.

De Puerto de Serranillos brengt ons in het gelijknamige bergdorp. Witte Donderdag blijkt een drukke dag te zijn. Wat kun je er als wandelaar soms toch wanhopig sjofeltjes gekleed bijlopen, vergeleken met de vele goed geklede jongeren die je onderweg tegenkomt. Na de vele nauwe straatjes vinden we een ezelspad langs de Arroyo-rivier, dat naar het 5 kilometer verder gelegen Navarrevisca leidt. De met stenen muurtjes afgezette boomgaarden en bouwland bieden altijd wel een beschut plekje voor een middagdut. Vlak voor het dorp vinden we in een boomgaard een goede plek voor de nacht. Voor de zekerheid prikken we een briefje op het hek, maar een passerende boer verzekert ons dat hier kamperen geen probleem is. We streven er altijd naar om vr een dorp een plek te vinden. Immers, het is vervelend om na het dorp te zoeken en niets te kunnen vinden, waardoor je steeds verder van het dorp wegkomt. En de volgende morgen hoef je dan niet extra te lopen voor het kopen van proviand. In Navarrevisca is de paasdrukte 's avonds tot in alle uithoeken merkbaar. Het bekende Zuideuropese, kleurrijke beeld: kinderen ravotten nog om 10 uur 's avonds, als wij vermoeid de slaapzak inkruipen, na in een disco te hebben gegeten bij TV-beelden van The Police en Pat Garrett and Billy the Kid.

Pasen in Spanje

Goede Vrijdag in Spanje is wandelend niet van andere dagen te onderscheiden. Tenzij de lange dwaaltocht van die middag als een straf van God is te beschouwen. Hadden we dan toch in dit katholieke land 's middags om 3 uur een kerk op moeten zoeken? De route van Navarrevisca naar Bourghondo lijkt aanvankelijk probleemloos. Na 2 kilometer verlaten we de asfaltweg om, zoals onderhand gebruikelijk, het bouwland in te gaan. Maar kaart nr 555 (deze keer uit 1952) laat ons in de steek. Een doolhof van ommuurde paden, die toch steeds weer de verkeerde richting uit gaan. We dwalen uren door bouwland, later en hoger over ruige hellingen, bezaaid met stenen en droge hei. Het kompas liegt niet, als we de goede richting aanhouden, moeten we de asfaltweg naar Bourghondo kruisen, houden we elkaar hoopvol voor. Zou het echt omstreeks 3 uur geweest zijn, dat sissend een slang voor onze blote benen langs de struiken in slipte? Uiteindelijk komen we op de weg uit. Nog 7 kilometer blijkt het volgens een kilometerpaal naar Bourgohondo te zijn. We houden nu de weg maar aan. Steken de Rio Alberche over en lopen enigszins chagarijnig over het asfalt. Het is een saaie weg door, voor het eerst, wijngaarden. De zon kent geen pardon en een reepje schaduw is nergens te bekennen. We nemen toch maar weer een pad, om van het asfalt af te komen. Misleid! We stuiten toch weer op asfalt. Ook deze kaart (nr 556 uit 1945) blijkt niet meer precies te kloppen. We zien het dorp liggen, maar worden gedwongen de ogenschijnlijk afwijkende weg te volgen. De laatste restjes energie worden verbruikt. Omgezet in hard doorlopen, tanden op elkaar klemmen en blik op de grond richten. Voor Bourgohondo, op een aller belabberst stuk grond, ploffen we neer. Noodkoeken, koffie en vruchten worden snel verorberd. 's Avonds worden we al slenterend door het dorp opgeschrikt door een dreigend gezang, dat door de steegjes komt aangolven. Het blijken twee processies te zijn. Honderden mannen dragen Jezus- aan-het-kruis. Op het dorpsplein ontmoeten ze even zovele vrouwen, die een beeld van Maria torsen. De twee stoeten voegen zich aaneen en brengen beide beelden naar de kerk. Twee dagen later, op Eerste Paasdag, zullen we eenzelfde ritueel meemaken. We laten ons in een van de overvolle cafés de tapa's en tortilla's goed smaken. Het lijden van die dag is vergeten.

De volgende ochtend beginnen we rustig. Uren in de ochtendzon op een terras zitten, koffie drinken en 'weekend' boodschappen doen. Vooral voor het dagelijks terugkerende hoogtepunt: de middagpicknick met brood, worst, olijven, kaas en fruit. De kaart klopt deze keer prima. Tot Navalmoral lopen we over een hoogvlakte noordwaards door een verlaten, indrukwekkend landschap. Ruig, weinig bebouwd, geen mens of dier te zien. In de buurt van Navalmoral wijst een herder te ezel ons een goede kampeerplek aan, vlakbij goed stromend water. We staan tussen stukjes weilanden, waar het 's morgens en 's avonds een druk verkeer van koeien en boeren is, want de boeren houden hun vee 's nachts in de stal bij hun huis in het dorp. We eten in een restaurant, waar de eigenaar ons zelfverzekerd zijn specialiteit voorzet: een ongekend groot stuk vlees. Trots laat hij ons een Nederlandse onderscheiding zien voor zijn kookkunst: een 'klompoorkonde'. We hebben er nog nooit van gehoord, maar zij is ongetwijfeld verdiend. Met zware tred en enigszins beschonken hoofd weten we in de inktzwarte nacht de weg terug te vinden. Een agressief blaffende hond houdt bij aankomst ongevraagd de wacht bij de tent. Er is enige hondse overtuigingskracht voor nodig om hem weg te krijgen.

Op Eerste Paasdag nemen we een welverdiende rustdag. Altijd blijft het beeld in ons geheugen gegrift van de hond, die de hele dag hinkend met een bijna afgeknelde, bloedende poot door Navalmoral struint. Niemand wil of kan hem helpen. Ook wij niet.

Abajo, abajo

De volgende dag lopen we voor het eerst in een druilregen. De route gaat omhoog, we moeten voor de tweede keer een pas nemen, deze keer de Puerto Navalmoral, die ruim 1500 meter hoog is. De stijging is gestaag, maar geriefelijk. Ideaal om in dat zweverige wandelritme te komen, waarbij het lijf niets vraagt en de gedachten transparant zijn. We worden begeleid door het langgerekte gezang van een boer die 100 meter lager zijn twee ploegende ezels in een beter humeur wil brengen. Bovengekomen blijken een inktzwart paard en een hoogvlakte met koeien ons op te wachten. Na de pas volgende we zo'n anderhalf kilometer de asfaltweg. Op advies van een boer gaan we dan noordwestwaards de bergen in, richting Cabanas, het beoogde einddoel van vandaag. We lopen een uur door weilanden, vol zwarte koeien met vervaarlijke hoorns. De koeien blijken echter even schrikachtig te zijn als overal. De oude en jonge man, die we op de pas ook al zagen, halen ons gehaast in op hun ezels. Onvermijdelijk doen ze ons denken aan Don Quichotte en Sancho Panza, maar dan zijn ze wel verdwaald: zowel in de tijd als op het land. Het is voorjaar, dus de met ons meevliegende roofvogel wordt met de stok in de hand goed in de gaten gehouden. Maar er gebeurt niets: óf we komen niet in de buurt van het nest, óf het is loos alarm.

Cabanas blijkt, als een terpdorp, boven op een heuvel te liggen. Een steil zandpad test onze reserves. Het dorp lijkt aan het eind van de wereld te liggen, want het zandpad houdt in het dorp op. Er is geen winkel, wel een groep kinderen die ons verbaasd aanstaart, alsof we van een andere planeet komen. Aan de dorpspomp vullen we de waterzak. We vragen de kinderen naar het pad in de richting van het volgende dorp, Aldea del Rey Nino, begint, want hier willen we niet blijven. Giechelend wijzen ze ons de richting, die voor hen zo simpel is: 'abajo, abajo' ('naar beneden, naar beneden'). We wandelen het dorp uit. Voor ons daalt een groene vlakte langzaam af de diepte in. In de verte ligt Aldea en verder daar achter nog ligt Avila. Nu zien wij het belachelijke van onze vraag in. Aangevuurd door het luide geroep van de kinderen ('abajo, abajo') dalen we af. Op een vlak stuk houden we stil, net uit het gezicht van de nog immer joelende kinderen. De avond valt, een absolute stilte daalt neer en in de verre schemering beginnen de lichten van Avila te flakkeren.

De route naar Avila is inderdaad simpel. En saai. Na eerst zeker een uur tevergeefs naar onze kaart te hebben gezocht, dalen we verder af naar het boerendorp Aldea del Rey Nino. Daar is het enige café dicht en de dorpswinkel heeft alleen nog enige droge sinaasappelen, oud brood en wat smakeloze kaas in voorraad. Even buiten dorp nuttigen we dit karige maal. Het laatste deel gaat door n grote, bebouwde vlakte. Voor de stadsmuren van Avila, in het park El Soto, laten we de rugzakken van onze schouders glijden. Onder het zweetnetje van een der rugzakken zit de verloren gewaande kaart geklemd. Gelukkig maar, want de achterkant van de kaart doet dienst als dagboekje.

We zetten de tent op en nemen de kaart mee in onze tas als we aan het eind van de middag Avila ingaan, de stad van de Heilige Theresia. Teruggekomen in het donkere park zoeken we tevergeefs naar onze tent. Alles is gestolen. Wat rest is het trieste stilleven van een sinaasappel en een paar wandelschoenen.

Leo Platvoet