Leo Platvoet

[ Start ] [ Contact ] [ Sitemap ] [Zoeken]

 

Odyssee Reisgidsen

Monarchie & Republiek 

Herman Gorter

GroenLinks

Een Ander Nederland

Gepubliceerde artikelen

Dualisme

Zuidelijke Kaukasus

Dinsdagboek

Eerste Kamer

Raad van Europa

Emancipatiemachine

Stappen door de Nieuwe Stad

PSP

Reisverslagen

BMC

 

Toerisme als armoedebestrijding

(Gepubliceerd in De Helling, (GroenLinks) kwartaalblad voor linkse politiek, nr. 2 zomer 2013)

Het was groot nieuws in de Liberiaanse kranten in april. Een historisch moment, volgens het Ministerie van Informatie, Cultuur en Toerisme. Een groep van 140 toeristen bezocht de hoofdstad Monrovia op haar 33-daagse cruise van Zuid-Afrika naar Marokko. Het was het eerste cruiseschip in ruim dertig jaar dat in de haven aanmeerde. En de grootste groep toeristen ooit.

Toerisme bestaat niet in Liberia. Het land, dat tussen 1980 en 2004 zichzelf onderdompelde in een tienjarige militaire dictatuur, en een veertien jaar durende burgeroorlog tussen warlords, gesteund door kindsoldaten en bloeddiamanten, was een no-go area geworden. Met het herstel van de democratie in 2006 en onder het waakzame oog van een grote UN-vredesmacht keerden normale verhoudingen  langzaam weer terug. Maar de toeristen bleven weg. Nu, na 6 jaar fragiele vrede, is de komst van een groep cruisende toeristen die een wandeling door Monrovia maakt en daarna meteen weer vertrekt, breaking news. Een enthousiaste zakenman beschreef het korte bezoek als een ‘onglooflijke kans om de gastvrijheid en schoonheid van Liberia met de wereld te delen’ en zag het ‘als een voorbode van een ontwikkeling waarin Liberia zichzelf en West-Afrika een positiever imago kan geven  met zijn toenemende stabiliteit, economische groei, fraaie natuur en rijke geschiedenis’.  

Pro-Poor Tourism

De laatste cijfers van de World Tourism Organization van de VN laten er geen twijfel over bestaan. Ondanks de economische crisis in de westerse wereld blijft de toeristen sector groeien (+3,6%), maar is die groei in ontwikkelingslanden al jarenlang hoger (in 2012 +4,1%).

Toerisme is de snelst groeiende sector in de wereldeconomie. En dat deze motor aan de praat gehouden moet worden, is in grote delen van de wereld een open deur. Zo niet in Afrika. Afrika kampt op grote schaal met burgeroorlogen, armoede, slechte (ook toeristische) infastructuur en onhygiëne. Daardoor levert het toerisme, uitzonderingen daargelaten, nauwelijks een bijdrage aan sociaal-economische ontwikkeling. En dat staat in schril contrast met de enorme potenties die het continent heeft met zijn overweldigende natuur, wildlife en rijk gevarieerde, unieke cultuur. Welke tabel je ook bekijkt, of het nu om aantallen bezoekers, hotelovernachtingen of budgetten gaat, de meeste Afrikaanse (Sub-Sahara) landen bungelen steevast onderaan. Daarbij komt nog dat het leeuwendeel van bezoekers bestaat uit Afrikanen van elders die voor een familiebezoek enkele weken ‘terug naar huis’ gaan. In landen waar het toerisme wel van enige betekenis is (Zuid-Afrika vooral, maar ook Botswana, Kenya, Ghana) domineren de buitenlandse touroperators, die scherpe prijzen kunnen bedingen in totaalpakketten die de toerist bij vertrek in eigen land betaalt.

Armoede is wijd verspreid in Afrika. Daarmee zeg ik niets nieuws. In de Poverty Reduction Strategy, in veel Afrikaanse landen mede door de Wereldbank geëntameerd, speelt toerisme nauwelijks eem rol. En als het al wordt bepleit, is het op de klassieke manier: landenpromotie met clichébeelden, bouw van westerse hotelketens en geïsoleerde liggen resorts.

Armoede is veel meer dan gebrek aan geld. Het is een samenhang van analfabetisme, ziektes en werkloosheid in een zich moderniserende maatschappij met zeer grote inkomensverschillen, zwak bestuur en wijd verspreide corruptie. Er zijn alternatieven in ontwikkeling die het stimuleren van toerisme verbinden met een op locale ontwikkeling, gerichte aanpak, samengevat in de term de Pro-Poor Tourism. Toeristische, economische, duurzame en locale ontwikkeling gaan dan hand in hand, waarbij het uitgangspunt is dat het geld dat toeristen besteden zoveel mogelijk in de locale economie terecht komt. In Kenya hanteert het African Pro Poor Tourism Development Centre, als een van de eerste met succes duurzaam toerisme als een strategie voor armoedebestrijding.

Maar laat ik dichter bij huis een goed, voor Liberia (nog) uniek, voorbeeld noemen. Kerst en Oudjaar bracht ik door in een pas geopend, nieuw gebouwd resort, zo’n 20 km van Monrovia in een bos aan de Atlantische Oceaan. Het bestaat uit een stuk of tien verspreid liggende slaaphutten, een restaurant en een zwembad. De bouw en de exploitatie is een werkgelegenheidsproject van jewelste voor het nabijgelegen dorp, vertelde Lisa mij, die met haar vriend dit initiatief nam en drie jaar lang ieder weekend aan het bouwen was. ‘Alles is van lokaal hout, op maat gemaakt en gebouwd met mannen uit het dorp. De bewakers, de obers, schoonmakers en het keukenpersoneel: allemaal komen ze uit het dorp. Alleen de chef van de obers komt uit Monrovia, want de dorpelingen zijn allemaal analfabeet en dat is lastig bij het afrekenen. En met deze aanpak is het ook duurzaam. Kijk, die boom staat er nog, midden in de keuken: we hebben geen boom gekapt om te kunnen bouwen.  De meeste ingrediënten voor het eten worden hier verbouwd, we hebben geen airco’s maar laten de zeewind door de ramen tochten en de zon het water verwarmen.’ Vooralsnog komen er alleen expats en bemiddelde Liberianen in dit duurzame paradijs.

Ratten, kakkerlakken en malariamuggen

Liberia mag dan geen toerisme trekken, het beste reisverhaal ooit geschreven, is  ‘Journey without maps’ van Graham Greene. Greene trok in 1935 op 30-jarige leeftijd een maand lang te voet door het met tropisch regenwoud bedekte binnenland van Liberia, West Africa’s Black Republic. Hij startte in het noordwesten op de grens met Sierre Leone en liep in een wijde boog zuidoostwaarts tot aan Buchanan, dat aan de Atlantische Oceaan ligt. Zijn voettocht, zo’n 500 kilometer lang, was een aaneenrijging van beeldend beschreven kleine en grote ongemakken, afgewisseld met al even beeldend beschreven ontmoetingen met vogels van diverse pluimage in de vele dorpen die hij passeerde. Het was een hete en lange tocht over smalle paden door bos, bos en nog eens bos. In elke hut waar hij overnachtte, wemelde het van de ratten, kakkerlakken, malariamuggen en ander ongedierte en het eten was dramatisch slecht. Het ene dorpshoofd zag hem aan voor een lid van het Britse koningshuis, terwijl de ander Greene zo snel mogelijk zijn dorp uitwerkte. Greene observeerde hoe in rituelen de smid met een masker op veranderde in een duivel die zijn mededorpelingen de stuipen op het lijf joeg. Maar ook passeerde hij menig plaats waar vrolijk gedanst en gezongen werd. Hij schrijft ironisch, maar ook met compassie, over dat traditionele, feodale leven en maakt soms treffende, relativerende vergelijkingen met het ‘moderne’ leven. 

Greene droeg niet zijn eigen bagage – en dat was even slikken voor mij, die al vele duizenden kilometers lange-afstandspaden heeft gelopen met een rugzak van zo’n 10-15 kilo op de nek. Een groot aantal dragers sjouwden zijn bagage. Daartussen zaten verrassend veel flessen whisky, want elke avond werd het leed van de dag verdreven met forse slokken. Hij had zelfs boter bij zich, tamelijk onvoorstelbaar met die tropische temperaturen. Greene betaalde zijn sherpa’s een redelijk salaris, maar was met hen in voortdurende strijd verwikkeld om de discipline erin te houden. Hilarische situaties soms – tot aan stakingen toe, die hij vol begrip wist af te kopen. Opmerkelijk is zijn constatering dat ze beter lopen met lege dan met volle magen.

Na vier weken bereikte Greene eindelijk de kust en reist per boot naar Monrovia.

Hij zag een groot dorp, aan het begin van een stedelijke ontwikkeling. Grasstraten, houten huizen, een enkele stenen villa, een paar kantoorgebouwen van enkele verdiepingen hoog en één asfaltweg, die naar de Firestone rubberplantage leidde.

Er was geen vertier, geen comfort, geen ambitie, geen spelletje om te spelen en zelfs geen vrouwen om op te jagen, schrijft Greene moedeloos. Het enige dat hem restte was drinken, van bier in de ochtend tot whisky in de  avond. Hij begon zelfs terug te verlangen naar de dorpen in het regenwoud, met hun gastvrijheid, onbedorven cultuur en gemeenschapszin...

Monrovia is inmiddels uitgegroeid tot een echte stad met een levendige straathandel, verrassend veel goede restaurants, twee voetbalstadions, universiteiten en welgeteld één Nationaal Museum, met uit hout gesneden, vaak duivelse maskers. Bibliotheken, theaters en bioscopen zijn er niet of nauwelijks te vinden. Uiteindelijk is er ook een kaart van Liberia gekomen, die op straat voor een dollar te koop is. Uiteraard geen wandelkaart, daarvoor is de schaal veel te groot, maar de tocht van Greene is er op te volgen.

Stamboomonderzoek

Anno 2013 is elke reis in Liberia nog steeds een ‘journey without maps’. Er zijn echter tekenen die er op wijzen dat er een verandering in de lucht zit. Het Ministerie van Informatie, Cultuur en Toerisme heeft onlangs een ‘code of ethics’ opgesteld om het toerisme te ontwikkelen en Liberia is toegelaten, als 155ste lid, tot de World Tourism Organization van de VN. In tamelijk ronkende bewoordingen spreekt het Ministerie over de economische groei die het land doormaakt (die overigens de sociale ongelijkheid bevordert) de toename van het aantal lijnvluchten op de nationale luchthaven en het vooruitzicht om tot ‘de elite van olie-exporterende landen’ toe te treden, aangezien er olievelden voor de kust zijn aangetroffen. Dat dit alles weinig met toerisme te maken heeft, maar meer met de toename van het aantal expats en buitenlandse investeerders, lijkt men zich niet te realiseren.

Maar er zijn ook goedbedoelde adviezen. Zoals een rapport van World Travel Market dat er op wijst dat de speciale geschiedenis van Liberia, in 1821 gesticht door vrijgemaakte, naar Afrika teruggekeerde slaven, voor veel Afro-Amerikanen een reden kan zijn op zoek te gaan naar hun historische (familie) wortels. Oprah Winfrey geldt ook hierbij als rolmodel: ze was in Liberia, op zoek naar sporen van haar voorouders. Ierland is een voorbeeld van een land dat forse toeristische munt slaat uit dit segment: Amerikanen van in dit geval  Iers afkomst. Maar Ierland heeft, inmiddels gedigitaliseerde, bevolkings- en kerkregisters, terwijl het stamboomonderzoek in Liberia puur veldwerk zal worden. Wat overigens prima past in het Pro-Poor Tourism concept.

Duidelijk is dat Liberia nog zoekende is. En als zo vaak in Afrika help China (1,3 miljard inwoners) Liberia (4 miljoen inwoners) een handje. Een paar maanden geleden organiseerde de Chinese ambassade in Monrovia een bijeenkomst met vertegenwoordigers van de regering en de media om te discussiëren over de Chinees-Liberiaanse samenwerking, waarbij het stimuleren van toerisme een van de belangrijkste onderwerpen was. Dit in het kader van FOCAC (Forum on China African Corporation) de parapluie waaronder China vorig jaar tijdens het vijfde forum toezegde de komende drie jaar 20 miljard dollar in het continent te steken. Daar worden, ook in Liberia, bruggen, wegen, ziekenhuizen en universiteiten van gebouwd. Als tegenprestatie kan China rekenen op lucratieve contracten voor het ontginnen van de vele natuurlijke rijkdommen die Afrika bezit, zonder dat er vervelende vragen over mensenrechten worden gesteld.

Loket op buikhoogte

Door deze Chinese belangstelling voor het stimuleren van het toerisme, dwaalden mijn gedachten terug gaan naar 1986. Het jaar waarin voor het eerst sinds 1949 de individuele reiziger een visum kreeg om op eigen houtje China door te trekken. We kochten onmiddellijk een enkeltje Amsterdam-Moskou-Peking en stapten acht dagen later uit de trein in een wereld waar enkele toeristische infrastructuur ontbrak. De individueel reizende, westerse toerist was een wereldvreemd wezen in dit onmetelijke land. Treinen, bussen, hotels, restaurants: alles wat een toerist nodig heeft moest letterlijk worden veroverd. Niets was vanzelfsprekend. Je moest een dag uittrekken om, niet op het station, maar elders in de stad in een nietszeggend gebouw, een treinkaartje te bemachtigen bij een loket op buikhoogte met een vloeiend Chinees sprekende beambte erachter. Hotels waren altijd volgeboekt volgens de receptie, hoewel de lege foyers en gangen je aanstaarden. In elk restaurant was het afwachten wat er op je bord werd gedumpt. Een VVV was er uiteraard niet. Evenmin als welke andere toeristische info dan ook. Behalve de dat jaar verschenen Lonely Planet-gids over China, die toen nog terecht het predikaat ‘travel survival kit’ droeg. Na ruim twee maanden van Peking via Tibet en Chengdu maar Kunming  te hebben gereisd, ploften we uitgeput neer op een Thais bounty-eiland om drie weken lang bij te komen. Het was een vermoeiende, maar onvergetelijke ervaring.

De volksrepubliek China heeft inmiddels ook het toerisme-vak onder de knie gekregen. Op de ranglijst van toeristische bestemmingen is het opgestoomd naar de 4de plaats. En biedt het zijn diensten aan om Liberia ook op dit gebied een handje te helpen. Het wachten is op concrete plannen waaruit zal moeten blijken of de lippendienst die China in de FOCAC-verklaring aan duurzaamheid bewees, ook in daden wordt omgezet.

Eurocentrisch

De ontwikkeling van het moderne, post koloniale, toerisme voltrekt zich in veel derde wereld landen volgens hetzelfde patroon. China was daar geen uitzondering op en Liberia zal dat evenmin zijn. Eerst komt de voorhoede van backpackers, (oudere) jongeren die bereid zijn af te zien en te ervaren hoe het is te reizen in een land of regio dat nog ‘niet ontdekt’ is. Zij noemen zich liever ‘reiziger’ dan ‘toerist’, en –niets menselijks is hen vreemd- willen eenmaal terug in de vertrouwde omgeving op verjaardagpartijtjes en in het café mooie verhalen kunnen vertellen. Daarna volgen de kleine, gespecialiseerde reisbureaus en –als het lucratief is- de grote jongens, de chartervluchten en de hotelketens. En vervolgens dreigen het milieu, de pittoreske dorpen en eeuwenoude leefwijzen de klos te worden, zo wil het cliché. Met als reactie daarop het kleinschalige eco-toerisme, en de ongekende groei van fiets- en wandelvakanties.

Het is tamelijk eurocentrisch en onzinnig om de effecten van het (eventueel) snel groeiend toerisme op het milieu in Afrika als negatief af te schilderen. Eurocentrisch omdat Frankrijk in zijn eentje twee keer zoveel aan toeristische omzet genereert dan heel Afrika, mede dank zij al die, ook GroenLinkse, Nederlanders die zwijmelen bij het landschap, de wijn en de baguette.  Maar bovenal onzinnig omdat het milieu op een aantal plekken inderdaad wordt bedreigd: door de Shells en Billitons van deze wereld, die zonder scrupules over de hoofden van de lokale bevolking heen langjarige concessies met corrupte overheden bedingen om de olie, het ijzererts en het hout de natuur uit te slepen, een spoor van vervuiling en kaalslag achter zich latend.

In Liberia geldt, hoop ik, de wet van versnellende achterstand. De honderden kilometers lege gouden zandstranden, dat ene onbereikbare nationale park, de onmetelijke tropische wouden, de vele brede rivieren, de talrijke arme dorpen: het zijn evenzoveel kansen voor een toeristische ontwikkeling die duurzaamheid verbindt met een economische groei die armoede bestrijdt.       

 

Leo Platvoet