|
|
Sterkere greep Den Haag op
regiobaal politiebeleid Wetsvoorstel
29704: Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met het versterken van de
bevoegdheden op rijksniveau 24
april 2007 Dit
wetsvoorstel wijzigt de Politiewet zodanig dat de sturing vanuit het Rijk naar
de politieregio versterkt wordt. De Ministers van Binnenlandse Zaken en van
Justitie moeten ook op hoofdlijnen sturing kunnen geven aan het op regionaal
niveau te voeren beleid ten aanzien van de taakuitvoering van de politie, en
daarmee aan het prestatievermogen van de politie. In de beoogde gewijzigde
politieorganisatie echter zal het regionale politiebestuur bevoegdheden ten
aanzien van het beheer van het regionale politiekorps behouden. In
de discussie over dit wetsvoorstel spelde steeds op de achtergrond het veel meer
ingrijpende wetsvoorstel dat was aangekondigd ter invoering van een landelijke
politie/organisatie. Dat was ook reden voor de commissie BZK om op 12 september
2006 te besluiten de behandeling van het voorstel aan te houden tot dit
wetsvoorstel de Eerste Kamer heeft bereikt. Bij
brief van 21 november 2006 (dag voor de TK-verkiezingen) drong de minister nog
eens aan op spoedige behandeling van het wetsvoorstel met de verzekering dat dit
wetsvoorstel geheel los gezien moet worden van het op die dag ook ingediende
wetsvoorstel voor een landelijke politieorganisatie. De commissie was daar nog
steeds niet van onder de indruk en besloot het nieuwe regeerakkoord af te
wachten. Daarin staat behandeling van die wet tot invoering van een landelijke
politieorganisatie wordt opgeschort tot eind 2008. In de tussentijd moet blijken
of de werking van het wetsvoorstel dat nu voorligt de samenwerking en het
gemeenschappelijk functioneren van de politiekorpsen zo heeft verbeterd dat die
nieuwe wet niet mogelijk is. Dat zou moeten blijken uit:
De vraag is of met de tekst in het regeerakkoord alsnog wordt gepoogd via een achterdeur alsnog die landelijke politieorganisatie er door te krijgen. Tijdens de behandeling van dit wetsvoorstel in de TK –en bij een meerderheid in de EK- was dit nu juist het punt waarom in de TK de gehele oppositie (ook PvdA en CU) tegenstemde en in de EK de behandeling werd vertraagd. Enkele van de ‘verbeteringen’ die nu volgens het regeerakkoord moeten worden bereikt met deze wet waren destijds struikelblokken om akkoord te gaan. Het gaat dan met name om de specialisatie tussen korpsen –die nu van bovenaf kan worden opgelegd- en het gemeenschappelijk beleid inzake beheer en materiaal en personeel; dit laatste lijkt onschuldig, maar (ex-)korpsbeheerders verzekeren ons dat hiermee in feite ook het beleid –landelijk, regionaal en plaatselijk- centraal wordt aangestuurd. De opmerking in de brief van de minister (zelfde minister, ander kabinet) van 21 november 2006 dat deze wet moet worden losgezien van het –inmiddels opgeschorte wetsvoorstel tot invoering van een landelijke politie-organisatie – wordt overigens vrij genadeloos onderuitgehaald in het coalitieakkoord waar immers een rechtstreeks verband wordt gelegd tussen het ‘succes’ van deze wet en het al dan niet alsnog voortzetten van de behandeling van het opgeschorte wetsvoorstel tot invoering van een landelijke politie-organisatie. De essentie van deze wet is dat de ministers
van Justitie en Binnenlandse Zaken eindverantwoordelijk worden voor het benoemen
van landelijke prioriteiten die vertaald moeten worden door de politiekorpsen.
Als voorbeelden van die prioriteiten worden door de regering genoemd:
politiesterkte, ICT, bestrijding van terrorisme, jeugdcriminaliteit, drugs en
overlast. Dit zijn deels andere prioriteiten die in het coalitieakkoord staan.
Hoe zit dat? Het valt toch moeilijk vol te houden dat
beide ministers tot nu toe geen eindverantwoordelijkheid hebben gedragen m.b.t.
bijvoorbeeld de politieksterkte. En hoe kunnen wij de wetswijzigingen die recent
zijn doorgevoerd in het kader van de terrorismebestrijding anders interpreteren
dan een ministeriële eindverantwoordelijkheid? Jeugdcriminaliteit,
drugs en overlast lijken zaken die vooral regionaal/lokaal beleid vragen en
om kennis van de lokale/regionale omstandigheden en dus maatwerk
vragen. Hoe is het aannemelijk te maken dat na het
van kracht worden van deze wet het politie effectiever zal worden, zoals een
significante verhoging van het ophelderingspercentage van misdrijven (nu: 20%)
en een beduidend hogere aanwezigheid van ‘blauw’ in diensttijd op straat
(nu: 25%). Wij zullen toch in dergelijke concrete doelstellingen moeten denken,
omdat in het wetsvoorstel (artikel 23 lid 5) is geregeld dat een korpsbeheerder
kan worden geschorst of ontslagen als de (landelijke) doelstellingen in de
betrokken politieregio niet –of in onvoldoende mate- worden verwezenlijkt. Dat
vereist toch op zijn minst dat deze doelstellingen concreet en kwantificeerbaar
worden gedefinieerd? Was de korpsbeheerder totnutoe de
burgemeester van de grootste gemeente, deze wet voorziet in een kroonbenoeming
van de korpsbeheerder: de minister van BZK benoemt, gehoord het regionale
college, uit de burgemeesters van de regio de korpsbeheerder voor een periode
van zes jaar. Is het denkbaar dat er een korpsbeheerder wordt benoemd die op
onvoldoende steun kan rekenen in het regionale college? Waarom wijst het
regionale college niet de korpsbeheerder aan? Deze
korpsbeheerder is afrekenbaar op beleidsdoelstellingen die landelijk zijn
vastgesteld, en bijv. niet kunnen rekenen op steun van het regionale college, of
van zijn of haar eigen gemeenteraad, waar de burgemeester ook verantwoording aan
moet af leggen. Formeel is er een scheiding tussen landelijk beleid –waarvoor
de verantwoording naar de minister geldt- en het regionale cq het lokale beleid,
maar in de praktijk loopt het allemaal door elkaar heen. Het is zeer de vraag
hoe in deze wir-war van gezags- en verantwoordingslijnen de scheidslijn nog
getrokken kan worden In het vraag- en antwoordenspel werd door
praktisch alle fracties het huidige artikel 43d van de politiewet genoemd,
waarin de aanwijzingsbevoegdheid van de minister is geregeld. Het blijkt dat van
deze bevoegdheid nooit gebruik is gemaakt, hoewel met deze bevoegdheid landelijk
wenselijk beleid –bijv. één geïntegreerd politie-informatiesyteem- kon
worden afgedwongen. Het blijft onbevredigend dat de minister nu wetgeving wil
die de centrale aansturing vastlegt, terwijl bestaande wettelijke middelen
daartoe werden genegeerd. De vraag is derhalve hoe de ministers er op toe gaan zien dat de (oude en eventueel nieuwe) wet op deze punten serieus uitgevoerd gaat worden. |