Leo Platvoet

[ Start ] [ Contact ] [ Sitemap ] [Zoeken]

 

Odyssee Reisgidsen

Monarchie & Republiek 

Herman Gorter

GroenLinks

Een Ander Nederland

Gepubliceerde artikelen

Dualisme

Zuidelijke Kaukasus

Dinsdagboek

Eerste Kamer

Raad van Europa

Emancipatiemachine

Stappen door de Nieuwe Stad

PSP

Reisverslagen

BMC

 

 

Verdwenen monarchieën in Europa: Polen

Een koninklijke carrousel

 (artikel gepubliceerd in De Republikein van september 2010)

Polen heeft als koninkrijk zo’n 800 jaar bestaan. Vanaf 1370 was de Poolse monarchie vooral een duizelingwekkende carrousel. De machtige adel gebruikte koningen als pionnen in een schaakspel. De meesten zaten slechts kort op de troon en voor sommigen was de troon een duiventil. In 1795 stopte de carrousel voor goed en kwam er eind aan de koninklijke republiek.

Mieszko I wordt algemeen beschouwd als de eerste vorst der Polen, al is het maar omdat hij door zijn huwelijk met Dubravka, dochter van een Boheemse vorst, gedoopt werd en dus gekerstend. Daardoor gestimuleerd ging hij nieuwe gebieden veroveren en bekeren. Weliswaar niet als zelfstandige, want hij was leenman van keizer Otto I van het Heilige Roomse Rijk. Zijn zoon Boleslav I (‘De Koene’) (966-1025) aardde naar zijn vader en veroverde Pruisen, Moravië en Slowakije. In 1024 verbak hij de banden met het Heilige Roomse Rijk en liet zich tot de eerste koning van Polen kronen.

Volgens de legende stamde Mieszko af van Piast, een boer die het tot koning schopte. Tot 1370 zal het huis der Piasten –bijna- onafgebroken regeren. Een periode waarin de Poolse staat en natie werden gevormd. Onder die reeks vorsten waren de gebruikelijke ‘usual suspects’. Broedermoorden, ontervingen,  incestueuze huwelijken en overmoedige oorlogen waren voor hen gesneden koek. Zo was daar Bolesław III (‘Scheefmond’) die tussen 1102 en 1138 op de troon zat. Hij veroverde Pommeren weer terug dat onder een van zijn voorgangers verloren was gegaan. Daardoor kreeg Polen weer toegang verkreeg tot de Oostzee. Verder voerde hij strijd tegen Duitsland en Hongarije. In zijn testament verdeelde hij zijn bezittingen over zijn vier zoons. Om uiteenvallen van zijn rijk te voorkomen kondigde hij het beginsel van de oudste af, waarbij het oudste familielid (‘seniorvorst’) de hoogste macht had over de andere familieleden. Maar dit principe bleek al heel snel onhoudbaar. Zijn vier zonen zouden elkaar om de troon en het landbezit bevechten. Wladislaus II werd na 8 jaar koningschap in 1146 door zijn broers in ballingschap gedreven. Zijn broer Boleslaw IV (‘de Kroesharige’) volgde hem op. Hij veroverde Krakau –lange tijd het centrum van het Poolse rijk- , maar verloor Silezië en stond onder sterke invloed van de Duitse keizer. In 1173 verloor hij zijn gebieden aan zijn broer Mieszko III (‘ de Oude’), die daar maar vier jaar van kon genieten. In 1177 greep de vierde broer, Casimir  II (‘de Rechtvaardige’), de macht waarna er een periode van bittere en bloedige broedertwisten losbrak. Deze Casimir, was een sluwe bruut, die wisselend partij koos en mening krijgstocht ondernam om kleinere vorstendommen te veroveren. Zijn bijnaam kreeg hij postuum van christelijke kroniekschrijvers, omdat hij kwistig was met privileges voor de katholieke kerk. Die vier broers hadden natuurlijk ook weer zonen die aanspraak maakten op de bonte lappendeken van vorstendommen die tezamen, weliswaar in zeer wisselende samenstellingen, het Poolse rijk vormden. Daarbij gold het hertogschap van Krakau als hoofdprijs. Zoals Leszek I (‘de Witte’), zoon van Casimir, die 8 jaar over Krakau heerste en dus de Poolse koning (seniorvorst) was. Maar in 1202 verdreef zijn neef Wladislaus III (‘Spillebeen’) hem, die op zijn beurt al weer na vier jaar plaats maakte voor –opnieuw- ‘de Witte’. Deze werd in 1210 weer verdreven door een andere neef, Mieszko IV. De carrousel gaat duizelingwekend voort: afwisselend grijpen ‘de Witte’ en ‘ Spillebeen’ weer de macht tot in 1229 een andere neef ten tonele verschijnt: Koenraad I. Deze Koenraad legt het al snel af tegen Hendrik I (‘met de baard’), die weer tegen Hendrik II (‘de Vrome’), waarna Boleslav V (‘de Kuise’) en Leszek II (‘de Zwarte’) het stokje overnemen.

Boheems intermezzo

In 1300 begon een kort intermezzo, wanneer de Poolse adel Wenceslaus II van Bohemen als koning kiezen. Deze telg uit het geslacht der Přemysliden, dat eeuwenlang over Bohemen heerste, werd na vijf jaar opgevolgd door zijn zoon Wenceslaus III, die ook al de kroon van Bohemen en Hongarije op zijn hoofd had. Dat vond paus Bonifatius VIII iets te veel van het goede. Hij verklaarde de opvolging in Polen en Hongarije ongeldig, waarna Wenceslaus een veldtocht naar Polen voorbereidde om zijn claim kracht bij te zetten. Zo ver kwam het niet. In 1306 werd hij bij de voorbereiding van een veldtocht in de Moravische Olmütz vermoord. Hij stierf kinderloos.

Het hertogschap van Krakau –en dus de Poolse troon- kwam daarna weer in handen van de Piasten.  Wladislaus IV (‘de Ellenlange’), een kleinzoon van Koenraad, hield het liefst 27 jaar  uit.  (Ter vergelijking: tussen 1206 en 1306 zouden maar liefst 14 troonwisselingen plaatsvinden). In de jaren daarvoor had hij al de nodige gebieden veroverd. Eenmaal op de troon, tot vreugde van de katholieke kerk, maakte hij handig gebruik van de patriottische stemming.  Wijs geworden door de vele familietwisten voerde hij het eerstgeboorterecht in, waarbij de gehele erfenis van een vorst in handen van de eerstgeborene (zoon) komt. Zo werd de ondeelbaarheid van Polen gewaarborgd. Zij het dat de grenzen daarmee natuurlijk niet vast stonden. Hij verloor delen van Pommeren en Silezië, maar de kern van het Poolse Rijk werd door hem wel geborgd. Zijn handelswijze wierp al snel vruchten af. Zijn zoon en opvolger Casimir III (‘de Grote’) regeerde eveneens 27 jaar. In deze periode maakte Polen een bloeiperiode door. Casimir sloot enkele belangrijke vredesverdragen met zijn machtige Duitse en Boheemse buren. Minder coöperatief was hij ten opzichte van zwakkere oosterburen en veroverde Roethenië, een gebied in het huidige Oekraïne. Hij stichtte in Krakau de eerste Poolse universiteit, liet steden versterken en benoemde een kroonraad, waar edelen en bisschoppen zitting in hadden, de voorloper van de Sejm. Van hem wordt wel gezegd dat hij een "Polen van hout aantrof en een Polen van steen achterliet". Hoewel hij maar liefst vier keer getrouwd was en evenzoveel kinderen had, was geen van hen wettig. De machtige adel dwong hem tijdig zijn opvolger aan te wijzen. Dat werd de zoon van zijn zus, Lodewijk I, die in 1370 bij zijn troonbestijging ook al koning van Hongarije was. Deze liet zich in Polen nauwelijks zien, het handwerk liet hij aan zijn moeder over. Zij bereidde de weg voor de eerste vrouwelijke vorst, Hedwig, de jongste dochter van Lodewijk, die als jonge tiener in 1382 op de troon kwam na het overlijden van haar vader. Zij huwde op zeer jonge leeftijd (tussen haar elfde en veertiende jaar) met grootvorst Jagello van Litouwen, die daarmee meteen als bruidschat het Poolse koningschap verwierf. Hij regeerde maar liefst 48 jaar, smeedde een nauwe band met Litouwen om zo de permanente dreiging van de ridders van de Duitse Orde te weerstaan. Met hem kwam tot 1572 het huis der Jagellonen op de troon en zou de band met Litouwen, ook in de periode na 1572, in stand blijven omdat de koning van Polen ook grootvorst was van deze Baltische staat.

In de 16de eeuw breidde Polen zich behoorlijk uit, maar werd het ook geconfronteerd met opkomende grootmachten zoals Rusland en Pruisen. De meeste Jagellonen hielden het overigens maar korte tijd uit. Dat gold niet voor Sigismund I (‘de Oude’) die regeerde van  1506 tot 1548.  Hij weerstond in hechte samenwerking met keizer Maximiliaan van Oostenrijk  Pruisen, waarvan hij zelfs leenheer werd. Zijn zoon Sigismund II regeerde tot 1572. Hij voerde een vruchtbare buitenlandse politiek, verwierf  delen van Letland en Rusland en verenigde al zijn landen in het Pools-Litouwse Gemenebest. Zijn drie huwelijken bleven echter kinderloos.

Koninklijke republiek

In de 15de eeuw was de Sejm (Landdag) ontstaan, waarin de hoge adel en bisschoppen zitting hadden, en een Kamer met de landadel. De macht van de adel nam in de l6de eeuw verder toe. De koning kon geen besluiten nemen zonder hun instemming en de keuze van de troonopvolger was aan de adel voorbehouden. Daartegenover stond dat de boeren hun rechten verloren; een wet bond hen aan de grond waarop zij werkten, waardoor ze in feite lijfeigenen van de landadel werden. De adel sloot pacten met troonpretendenten om zo absolutistische neigingen in te tomen. Polen ontwikkelde zich kortom een koninklijke republiek, dank zij deze Poolse Landdag die méér te bieden had dan de spreekwoordelijke chaos.

Als opvolger van Sigismund koos de Poolse adel de Franse Hendrik van Valois tot koning, die daar diplomatieke moeite voor had gedaan. Eenmaal in Polen gekroond, bleek hij geen enkele ruimte te krijgen van de Poolse adel en haakte hij al na een jaar af. De Poolse adel had er geen moeite mee om de troon nu aan een vorstelijke buurman te geven. Vijftigduizend stemgerechtigden reisden in 1576 af naar Krakau om te kiezen uit tsaar Ivan de IV van Rusland of Maximiliaan II van Oostenrijk. De laatste won, maar tegenstanders wisten Stefanus Báthory, een vorst uit Transsylvanië, te overreden naar Polen af te reizen en daar in het huwelijk te treden met Anna, de zus van Sigismund II. Zo bleef de troon –deels-  in vertrouwde handen. Tussen 1575 en 1795 zouden dertien koning(inn)en van maar liefst acht verschillende families voor –enige uitzonderingen daargelaten- korte tijd de Poolse kroon op het hoofd gedrukt krijgen. Een koning die wel lang regeerde (1587-1632) was Sigismund III, zoon van de Zweedse koning Johan III en Catharina, een zus van Anna. Sigismund was een aanhanger van de contrareformatie. Dit werd hem in het Lutherse Zweden niet in dank afgenomen: in 1599 zetten de Zweden hem af. Hij verplaatste zijn residentie van Krakau naar Warschau, dat daarmee de hoofdstad van Polen werd. Hij had 12 kinderen bij twee vrouwen. Twee zonen volgden hem achtereenvolgens op. Zij bleven beiden kinderloos.

354 kinderen

Uit vier troonpretendenten koos de Poolse adel Michaël Korybut Wiśniowiecki. In zijn korte regeerperiode verklaarde hij de oorlog aan het oprukkende Osmaanse Rijk. De Turken boekte aanvankelijk overwinningen op Poolse bodem, maar onder zijn opvolger, Jan Sobieski, versloeg een verenigd Duits, Oostenrijks en Pools leger in 1683 bij Wenen de Turken. Volgens de toenmalige paus Innocentius XI werd Jan daarmee de "redder van Wenen en de Westerse beschaving".

Veel Poolse koningen eindigden hun leven kinderloos. Dat kan niet worden gezegd van August II (‘de Sterke’), zo genoemd vanwege zijn fysieke kracht én de mare dat hij 354 kinderen had verwekt bij een reeks van vrouwen. Hij erkende er echter maar acht. Deze August regeerde van 1697 tot 1733, met een korte onderbreking tussen 1704 en 1709. Na een hopeloos mislukte oorlog tegen Zweden, veroverden de Zweden Warschau en benoemden Stanislaus Leszczyński als een soort tegenkoning. Toen de Russen op hun beurt de Zweden in 1709 in de pan hakten, kwam August op hun voorspraak weer terug op de troon. Politiek had hij weinig in de Poolse  melk te brokkelen, in tegenstelling tot de Russen, maar hij maakte zich verdienstelijk met het stimuleren van alles wat mooi is in het leven: schilderkunst, muziek, dans, wetenschap, ja zelfs porselein. Het verhaal gaat dat hij een regiment soldaten wilde ruilen tegen 117 vazen, kommen en schalen van de oorlogszuchtige Frederik Willem I van Pruisen. Ondanks al zijn kinderen, kwam er geen op de troon. De Poolse adel koos voor –opnieuw- Stanislaus Leszczyński, protegé van de Franse koning Lodewijk XV, wiens schoonvader hij was. De Russen waren hier niet blij mee en hadden er wel een oorlog voor over om de door hen gewenste kandidaat, een zoon van August de Sterke, op de troon te krijgen. Dat lukte – en Stanislaus moest vermomd in vrouwenkleren Polen halsoverkop verlaten. Als troost kreeg hij van zijn schoonzoon Lotharingen.

August III (‘de Dikke’) hield net als zijn vader van muziek en dompelde zich onder in opera’s, bals en jachtpartijen. Na de dood van zijn vader in 1733 viel hem de Poolse troon toe, maar als keurvorst van Saksen verbleef hij liever in Dresden. Na zijn dood in 1763 werd, met steun van zijn minnares tsarina Catharina de Grote, de edelman Stanislaus II August Poniatowski tot koning gekozen. Tijdens zijn regeerperiode (1764-1795) probeerde hij de verzwakte Poolse staat te moderniseren. Hij stimuleerde de industriële ontwikkeling, liet kanalen aanleggen en initieerde onderwijshervormingen. Zijn hervormingsgezindheid gingen de machtige buurlanden Rusland, Pruisen en Oostenrijk te ver. Na een korte oorlog annexeerden zij delen van Polen. Stanislaus ging, met steun van Rusland, door met hervormingen, zoals het ontbinden van de jezuïetenorde, het afschaffen van martelingen en heksenverbrandingen en inkrimping van het leger. In de Sejm was inmiddels ook een burgerlijke hervormingspartij machtig geworden. Na drie jaar discussie nam de Poolse landdag in 1791 een nieuwe grondwet aan, die de macht van de conservatieve adel inperkte, de burgerij meer politieke macht gaf en het koningschap erfelijk maakte. Dat was een brug te ver. De adel verzette zich gewapenderhand, met steun van Catharina, waarna zij Polen tot twee keer toe verder opdeelde. In 1795 hield Polen –voorlopig- op te bestaan. In 1918 werd het weer zelfstandig. Maar er zou nooit meer een koning worden gekozen.

Leo Platvoet