Leo Platvoet

[ Start ] [ Contact ] [ Sitemap ] [Zoeken]

 

Odyssee Reisgidsen

Monarchie & Republiek 

Herman Gorter

GroenLinks

Een Ander Nederland

Gepubliceerde artikelen

Dualisme

Zuidelijke Kaukasus

Dinsdagboek

Eerste Kamer

Raad van Europa

Emancipatiemachine

Stappen door de Nieuwe Stad

PSP

Reisverslagen

BMC

 

 

Monarchieën in Europa: Noorwegen

Scandinavische hutspot van royale familiebanden

(dit artikel is gepubliceerd in De Republikein van december 2006)

 

Noorwegen is een van de welvarendste landen ter wereld, mede dankzij de grote olie- en gasvoorraden die het sinds de eind van de jaren ’60 exploiteert. Er leven ruim 4,5 mensen op een oppervlakte dat acht keer zo groot is als Nederland. Het is een jonge staat. In 1905 verbrak het Noorse parlement de Unie met Zweden en werd het voormalige rijk der Vikingen zelfstandig. Bij volksstemming werd de republikeinse staatsvorm verworpen, waarna het parlement de Deense prins Karel als koning koos. Deze noemde zich Haakon VII, waarmee hij teruggreep tot diep in de middeleeuwen: Haakon VI regeerde van 1355 tot 1380 en was met zijn vader tevens enige tijd koning van Zweden.

Harald Mooihaar

De geschiedenis van de monarchie in Noorwegen begon rond 880 als Harald Ynglinge (bijgenaamd Harfagri = Mooihaar), telg uit een Vikinggeslacht, zijn macht met geweld uitbreidde in het land der fjorden, waarbij hij vruchtbare coalities sloot met stammen uit het Noorden. Hij regeerde tot ca. 930 en liet zijn vele zoons, hij had kinderen bij minstens zeven vrouwen, een groot rijk na, dat wij nu ongeveer als Noorwegen kennen. Al zijn twaalf zonen kregen een eigen koninkrijk, maar één werd er ‘bovenkoning’: Erik, die wreed, inhalig en vechtlustig was. Hij verwierf al  snel de bijnaam Bloedbijl. Dat was niet voor niets: hij vermoordde vijf van zijn (half)broers om zijn hegemonie te vestigen. Eén halfbroer, die in Engeland was opgevoed, keerde terug naar Noorwegen en slaagde erin met steun van Noorse stamhoofden de alom gehate Erik te verdrijven. Hij verlaagde de belastingen en verenigde zonder al te veel geweld te gebruiken de verschillende Noorse koninkrijkjes. Geen wonder dat hij ‘de Goede’ werd genoemd.

De zoons van de bloeddorstige Erik lieten het er echter niet bij zitten; ze sloten een verbond met de Deense koning Harald Blauwtand en bonden de strijd aan met Haakon. Deze versloeg in 961 zijn neven weliswaar, maar overleed spoedig daarna aan de wond van een pijl. Zo kwam één van zijn neven, Harald Grijshuid alsnog op de troon, zij het dat hij slechts het westelijke deel van Noorwegen controleerde. Grijshuid werd in 974 door de zoon van een door hem vermoorde Noorse stamleiders naar Denemarken gelokt, waar Harald Blauwtand hem liet vermoorden. En zo werd Noorwegen voor het eerst, zij het zeer kort, verenigd met Denemarken.

De dynastie van Mooihaar stierf in de 11de eeuw uit. Dat leidde tot een lange periode waarin voortdurend gestreden werd om de Noorse troon. Telkens doken er strijders op die beweerden afstammeling te zijn van deze of gene overleden Noorse koning. In 1163 leek daar een eind aan te komen door de kroning van Magnus V, waarbij werd bepaald dat alleen de oudste wettige zoon opvolger kon zijn. Dat werd echter niet gepikt door ene Swerrir, die beweerde een afstammeling te zijn van Harald Mooihaar. Hij slaagde er in om in 1184 de macht te veroveren. Onder zijn leiding –en die van zijn nazaten- groeide Noorwegen uit tot een koloniale macht. De koloniën die in de 9de en 10de eeuw door de Vikingen waren gesticht (Orkney- en Shetland-eilanden, Fär Öer, IJsland en Groenland) erkenden de heerschappij van het moederland. In de 14de eeuw zette het verval in. In 1387 stierf de dynastie van Mooihaar opnieuw uit met de dood van Olaf. Zijn moeder Margaretha, dochter van de Deense koning, die op 10-jarige leeftijd met zijn vader in het huwelijk was getreden, volgde hem op en werd koningin van Denemarken, Noorwegen en Zweden. Deze Scandinavische hutspot van royale familiebanden was door de eeuwen heen het bind- en ruilmiddel tussen deze drie landen. De tripelmonarchie duurde tot 1450; daarna was Noorwegen tot 1814 via het gemeenschappelijke koningshuis Oldenburg met Denemarken verbonden. Het huis Oldenburg was een soort huwelijks- annex uitzendbureau voor troonpretendenten. Telgen van dit huis kwamen op de troon van Denemarken, Noorwegen, Zweden, Griekenland en Rusland, of grossierden in hertogdommen. Gedurende deze lange periode werd Noorwegen door de Denen gekolonialiseerd. Met name  Christiaan III (1534-1559) liet van zich spreken. In Denemarken had hij de Lutherse variant van het christendom doorgevoerd; in Noorwegen zette hij zijn zendingswerk voort. Hij benoemde Deense geestelijken, drong de Lutherse Bijbelvertaling op, stelde Deense ambtenaren aan en maakte van de Rijksraad eveneens een Deense aangelegenheid.

Gedurende de Deense overheersing waren er ook periodes van bloei. De scheepvaart groeide door de uitvoer van hout en erts, De stad Bergen had van oudsher goede verbindingen met West-Europa, waardoor in de loop van de 18de eeuw moderne denkbeelden Noorwegen infiltreerden. Met name Ludvis Holberg (1684-1754) speelde hierin een belangrijke rol. Deze in het Noorse Bergen geboren filosoof en historicus, die regelmatig naar Holland reisde, had door zijn historische, filosofische en literaire werken een grote invloed op het wetenschappelijke en culturele leven. Vooral in Denemarken, maar via een groep Noorse studenten die hij in Kopenhagen om zich heen verzamelde, ook in Noorwegen. Het bondgenootschap tussen Frankrijk en Denemarken/Noorwegen voedde de opkomende Noorse burgerij met denkbeelden over vrijheid en gelijkheid. Dit leidde tot een onafhankelijkheidsstreven dat echter gedwarsboomd werd door de vijandigheden die Denemarken opriep door te volharden in zijn bondgenootschap met het Frankrijk van Napoleon. Zowel Engelsen, als Zweden en Russen  bonden de strijd aan tegen Denemarken, dat bij de vrede van Kiel in 1814 werd gedwongen Noorwegen prijs te geven aan Zweden. Overigens zonder overzeese gebiedsdelen. IJsland, de Fär Öer en Groenland bleven in Deense handen. De Orkney en Shetland-eilanden waren reeds in 1469 door Christiaan I bij het huwelijk van zijn dochter met de Schotse Koning James III als bruidschat geschonken.

Samen met Zweden

De Noren waren niet blij met de wisseling van hun wacht. Zij beschouwden zich met het wegvallen van het Deense bestuur als een soeverein volk.  De Deense stadhouder Christiaan Frederik voelde de tijdgeest goed aan en weigerde zijn gezag over te geven aan een Zweedse gezant. Hij ging akkoord met een vergadering van vertegenwoordigers van de burgerij, die een grondwet opstelde. Daarin kwam de wetgevende macht in handen van een parlement (het Storting), dat eens in de drie jaar op basis van het censuskiesrecht zou worden gekozen. Het Storting zou in twee delen uiteenvallen: de Odelsting (75% van de leden) ontwierp, besprak en keurde uiteindelijk wetten goed, die daarna nog aan het oordeel van de Lagting (25% van de leden) werd onderworpen. Het is een model dat ook in Nederland af en toe nog opduikt in discussies over de opheffing van de Eerste Kamer.

De nieuwe grondwet bepaalde ook dat Noorwegen een monarchie zou zijn. Voor deze post had Christiaan Frederik zich inmiddels al gemeld. De koning had uitsluitend uitvoerende macht. Hij benoemt en ontslaat de ministers en mag het Storting niet ontbinden. Wel krijgt hij de macht tot vertraging: hij mag twee termijnen van drie jaar weigeren om zijn handtekening onder een wet te zetten. Dat de Zweden hier niet vrolijk van werden, laat zich raden. De Zweden, die Finland aan Rusland hadden verloren, stelden het Storting voor de keus: of een unie met Zweden of oorlog met Zweden, Engeland en Rusland. Het parlement koos voor de laatste optie, zij het onder beding dat de grondwet zoveel als mogelijk in tact zou blijven. En dat geschiedde. Christiaan Frederik werd vervangen door een Zweedse stadhouder,  drie Noorse ministers moesten permanent in Stockholm blijven en de Zweedse koning Karel XIII werd officieel tot staatshoofd uitgeroepen.

Economisch ging het in Noorwegen voorspoedig in de 19de eeuw, maar in politiek opzicht bleef het schuren. De Zweedse stadhouder werd niet gepruimd en voortdurende onenigheid bleef bestaan over de vraag of een wet automatisch na zes jaar van kracht werd als de koning weigerde zijn handtekening te zetten. Ook de bepaling in de grondwet dat het ministers verboden was vergaderingen van het Storting bij te wonen, was de Noren een doorn in het oog. Zij eisten het omgekeerde: ministers moesten door en uit het Storting worden gekozen. In 1884 ging de Zweedse koning Oscar II hiermee akkoord, maar eiste wel een tegenprestatie:  recht op ontbinding van het parlement en een vetorecht op wetgeving.  Maar ook andere zaken zetten de relatie steeds meer onder druk. De scheepvaart en visserij waren  belangrijke bronnen van bestaan, maar omdat de Noren geen zeggenschap hadden over het consulaatwezen werden deze bronnen in hun groei beperkt. Het stelselmatig weigeren van de Zweedse koning om besluiten van het Storting uit te voeren, waaronder het verwijderen van het Uniewapen uit de Noorse vlag, leidde uiteindelijk in 1905 tot de uitspraak van het Storting dat de koning niet langer in staat was zijn functie uit te oefenen. Een referendum ondersteunde dit. De Zweden lagen niet langer dwars en stemde in met de Noorse onafhankelijkheid. Opnieuw werd er een referendum gehouden: de republikeinse staatsvorm werd verworpen, waarna het Storting de Deense prins Karel als koning koos.

Onafhankelijk

Met deze prins Karel, die zich als Haakon VII liet kronen, zat er opnieuw een Scandinaviër op de troon: hij was de tweede zoon van de koning Frederik VIII van Denemarken en een kleinzoon van Karel XV van Zweden. Hij zou het maar liefst 52 jaar op de troon uithouden: in 1957 gleed hij in de badkamer uit over een stuk zeep, sloeg met zijn hoofd tegen de rand van de badkuip en was op slag dood. In deze eerste helft van de 20ste eeuw ontwikkelde Noorwegen zich tot een welvaartstaat. De socialisten deden voor het eerst in 1906 hun intrede in het parlement. Tot op de dag van vandaag zijn zij de dominante politieke factor in de Noorse politiek. Het nationaliseren van de energieproductie (witte steenkool), mijnen en houtproductiebossen zijn de hot issues rond 1900, die de socialisten in hun voordeel weten te beslechten. Tijdens de Eerste Wereldoorlog groeiden Denemarken, Zweden en Noorwegen wederom naar elkaar toe. Zij hadden een gelijke neutrale positie, die hen geen windeieren legde. Het algemeen kiesrecht werd in 1919 ingevoerd op basis van evenredige vertegenwoordiging. De jaren ’20 lieten een felle strijd zien tussen links en rechts, waarbij zij afwisselend aan de touwtjes trokken. In 1928 wonnen de socialisten de verkiezingen en komen met een radicale regeringsverklaring, waarin de socialistische staat wordt aangekondigd, inclusief de volledige ontwapening. Lang duurt dat niet: een crisis leidde ertoe dat conservatieven in 1931, zij het voor even, het roer weer overnamen.

Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog wilde Noorwegen wederom de neutraliteit bewaren, maar dat werd hen door de Duitsers niet gegund. Op 9 april 1940 vielen zij Noorwegen aan. Het Noorse leger bood, met steun van Britten, Fransen en Engelsen, twee maanden verzet. Daarna week Haakon uit naar Londen, waar hij de regering in ballingschap leidde en symbool werd voor het Noorse verzet. Volgens L. de Jong’s standaardwerk sprak hij in die vijf jaar in ieder geval één keer met koningin Wilhelmina: in augustus 1944. In 1945 keerde hij naar Noorwegen terug.  Na de Tweede Wereleldoorlog behaalden links de absolute meerderheid; tot 1949 nam de communistische partij deel aan regering. Haakon VII werd opgevolgd door zijn zoon, die als  Olav V  tot aan zijn dood in 1991 op de troon zat. Olaf trouwde in 1929 met zijn nicht, prins Märtha van Zweden, een kleindochter van zowel de Zweedse koning Oscar II als de Deense koning Frederik VIII. Ook in de 20ste eeuw zetten de Scandinavische vorsten de eeuwenlange traditie van familie-inbreiden aanvankelijk voort. Deze Olaf was een populaire, want ‘gewone’ koning. Tijdens de oliecrisis in 1973 was autorijden in Noorwegen verboden. De koning nam het openbaar vervoer om te gaan skiën, maar hoefde geen kaartje te kopen: dat had iemand anders al voor hem gedaan. Toen een journalist hem vroeg waarom hij zonder veiligheidsmensen rondliep zei hij: ‘ik heb vier miljoen lijfwachten!’. In 1991 werd hij opgevolgd door zijn zoon Harald (*1937), die in 1968 brak met de welhaast incestueuze trouwcultuur van zijn voorvaders en –moeders door te trouwen met Sonja Haraldsen, een ‘burgermeisje’. Zijn vader verzette zich aanvankelijk fel tegen dit huwelijk, dat schade aan de monarchie zou berokkenen.

Zijn zoon, kroonprins Haakon (*1973) rekte de grens wat verder op. In 2000 ging hij samenwonen met de alleenstaande moeder Mette-Marit Tjessem Hoiby. In de pers verschenen verhalen, ontleend aan een politierapport, dat zij zich in een crimineel milieu had begeven en daarmee de troon in opspraak bracht. De vader van haar zoon bleek een veroordeelde drugsverslaafde te zijn. Elsevier schreef  in oktober 2000 over Haakon:  ‘hij gaat gewoon naar de kroeg, woont samen met een alleenstaande moeder en is daar open over’. Tip van Elsevier: ‘Die aanpak is verfrissend. Misschien kan de Nederlandse kroonprins eens naar Oslo afreizen.’ In 2001 trouwde het paar en kreeg in 2004 een dochter dat ooit haar vader moet opvolgen. Haar oudere halfbroer is geen kandidaat.

Republikeinse discussie onder professoren en media

De Noorse grondwet kent nog steeds de bepaling dat de uitvoerende macht bij de koning berust, maar in werkelijkheid wordt daaronder verstaan de ministerraad. Op papier is zijn positie aanzienlijk, de praktijk is dat hij geen enkele macht heeft. Er is dan ook weinig oppositie tegen het koningshuis, maar populair is het evenmin. De zichtbaarheid in de media is aanmerkelijk kleiner dan hun Nederlandse lotgenoten. Uiteraard ondertekent de Noorse koning alle wetten en eens per week ontmoet hij alle ministers op zijn kasteel om regeringszaken te bespreken. Er is geen republikeinse beweging in Noorwegen. Desgevraagd legt Bjorn Jacobsen, parlementariër voor de Sosialistisk Venstreparti, uit waarom: ‘We zijn een jonge natie, met weinig mensen op een enorme oppervlakte, waardoor er grote regionale verschillen zijn. Er is zeker een actieve beweging tegen de invloed van machtige elites, maar het koningshuis wordt niet als zodanig gezien’. Ook het feit dat het huidige koningshuis van Deense oorsprong is, speelt volgens Jacobsen een rol. ‘Na eeuwen lang onder vooral Deense heerschappij geleefd te hebben, heeft de Noorse elite een sterke Deense inslag, en is de koning populair bij hen. Er zijn echter regio’s in Noorwegen waar nog een harde Noors-nationalistische kern is en waar de koning zich nauwelijks zal vertonen. Onder veel oudere Noren kan de koning geen kwaad doen, vanwege de rol van zijn vader in de oorlog’. Toch is er ook in Noorwegen af en toe een discussie over de monarchie. ‘Deze wordt niet ingegeven door schandalen, die zijn er niet, maar door linkse en liberale kranten die vanuit democratisch oogpunt de republiek prefereren. Ook onder professoren is het een telkens terugkerend thema’ aldus Jacobsen. De partij van Jacobsen en de sociaal-democratische  Det Norske Arbeiderpartiet, die samen met de Senterpartier sinds 2005 de regering vormen, bestaat hoofdzakelijk uit republikeinen. Toch initiëren zij geen koningskwestie. ‘Mijn partij lanceert wel regelmatig een voorstel om de grondwet te wijzigen, maar krijgt daarvoor onvoldoende steun. Toch denk ik dat op den duur de democratie het zal winnen van de erfopvolging.’ Ook de Noorse sociaal-democraten discussiëren wel eens over de monarchie, zij het achter gesloten deuren om de koninklijke familie niet te verontrusten. In 2001 besloten zij, zo lekte enige tijd geleden uit, dat de grondwet ook op het punt van de staatsvorm geëvalueerd zal worden door een speciaal in te stellen commissie. In 2014 wordt deze geacht te rapporteren. De Republikein houdt u op de hoogte!