Leo Platvoet

[ Start ] [ Contact ] [ Sitemap ] [Zoeken]

 

Odyssee Reisgidsen

Monarchie & Republiek 

Herman Gorter

GroenLinks

Een Ander Nederland

Gepubliceerde artikelen

Dualisme

Zuidelijke Kaukasus

Dinsdagboek

Eerste Kamer

Raad van Europa

Emancipatiemachine

Stappen door de Nieuwe Stad

PSP

Reisverslagen

BMC

 

 

Monarchieën in Europa: Luxemburg

Geen probleem, zolang er niets gebeurt

(artikel gepubliceerd in De Republikein van juni 2007)

De groothertog van Luxemburg heeft geen politieke macht meer. Op een paar schandaaltjes na is er in het rijke ministaatje nauwelijks discussie over de monarchie. 'Voor ons is het 't 187ste probleem.'

Het groothertogdom Luxemburg kent als staatkundig begrip een lange geschiedenis. Het graafschap Luxemburg of Lützelburg werd in 963 voor het eerst vermeld. Siegfried (922-998) was de eerste graaf, die deze titel verwierf omdat hij op de plek van de huidige hoofdstad Luxemburg een burcht liet bouwen, die langzaam maar zeker uitgroeide tot het centrum van de wijde omgeving.

In de eeuwen erna was Luxemburg steeds een speelbal van genealogische ontwikkelingen. In 1353 promoveerde het graafschap tot hertogdom. In 1388 verpandde de toenmalige heerser Wenceslaus, Luxemburg aan zijn broer Jobst van Moravië. Daardoor kreeg Luxemburg met twee hertogen te maken: de erfelijke, formele hertog en de hertog ‘bij verpanding’ die de feitelijke macht uit oefende. In 1411, na de dood van Jobst, probeerde Wenceslaus, in 1400 als keizer afgezet, Luxemburg weer in zijn macht te krijgen, maar dat mislukte. Hij moest de verpanding toestaan aan Antoon van Bourgondië, die overigens gehuwd was met de nicht van Wenceslaus, Elisabeth. Deze Elisabeth kreeg na de dood van haar man in 1415 het verpandingrecht dat zij tot 1443 zou uitoefenen met een onderbreking tussen 1418 en 1425, toen zij gehuwd was met Jan van Beieren die formeel het gezag uitoefende. Na zijn dood had zij moeite haar gezag te handhaven en in 1443 deed ze Luxemburg tegen een lijfrente van de hand aan hertog Filips de Goede van Bourgondië.

Het hertogdom deelt in de twee eeuwen daarna de lotgevallen van de Bourgondische en Habsburgse erflanden, waar ook de Nederlanden lange tijd deel van uit maken. In 1684 kwam het tijdelijk onder Frans bestuur, maar vanaf 1698 blijft het – met enige onderbrekingen – tot 1795 in handen van de Habsburgers.

Personele Unie met Nederland

In 1795 werd Luxemburg door de Franse revolutielegers onder de voet gelopen en ingelijfd bij de nieuwe Franse Republiek, en daarmee ging het korte tijd later automatisch op in het Napoleontische keizerrijk. Op het Congres van Wenen (1814-1815) werd besloten dat Luxemburg in personele unie verenigd zou worden met het (nieuw bedachte) koninkrijk der Nederlanden. Luxemburg werd nu een groothertogdom, als schrale troost voor het verlies van gebied ten oosten van de Moezel dat aan Pruisen werd toebedeeld.

Koning Willem I werd derhalve groothertog van Luxemburg, maar de Luxemburgers zochten aansluiting bij de Duitse Bond, waarna Pruisen het bezettingsrecht van de stad Luxemburg kreeg. In 1839 raakte Luxemburg, als gevolg van de Belgische revolutie in 1830 en het daarop volgende proces van Belgische zelfstandigheid, het westelijke Waalse deel kwijt aan België. Ter compensatie ging nu de Nederlandse provincie Limburg ook tegelijk deel uitmaken van de Duitse bond, zodat de Nederlandse koning bondsvorst blijven kon. Bij de opheffing van de Duitse Bond in 1866 ontstond de Luxemburgse kwestie: Bismarck wilde het groothertogdom wel aan Frankrijk verkopen, wat in Nederland tot grote ongerustheid leidde omdat Limburg ook deel van de Duitse bond had uitgemaakt. Willem III wilde eventueel wel meewerken aan de verkoop, als Frankrijk wilde garanderen dat Limburg volledig Nederlands zou worden. Dit gemarchandeer lekte uit, waardoor de spanningen tussen de drie landen even steeg en de Pruisische gezant in Den Haag zelfs met oorlog dreigde. Een conferentie in Londen suste de zaak: Luxemburg werd tot neutraal gebied verklaard en de Duitsers gaven hun rechten op Limburg op.

De personele unie met Nederland hield op toen Willem III in 1890 stierf en geen zoon hem kon opvolgen: zijn drie zonen uit zijn eerste, zeer slechte huwelijk met zijn nicht Sophie van Württemberg waren al overleden. De Salische wet die in Luxemburg van kracht was, vereiste een opvolging in mannelijke lijn, die leidde naar de 73-jarige Adolf van Nassau-Weilburg. Hij hield zich afzijdig van de Luxemburgse politiek en bracht zijn tijd vooral door in het familieslot in de Beierse Alpen. Daar stierf hij ook in 1905; hij werd opgevolgd door zijn zoon Willem IV die in 1912 stierf. Omdat hij zes dochters had, werd de wetgeving aangepast, waardoor zijn oudste dochter Maria Adelheid hem kon opvolgen: voor het eerst sinds de dertiende eeuw kwam er weer een vrouw op de Luxemburgse troon.

In deze periode kwam een aantal politieke partijen op die in vrij rap tempo de staatsinrichting moderniseerden. De eerste partij was de sociaal-democratische Parti Social Démocrate (PSD), die in 1902 werd opgericht, gevolgd in 1904 door de Ligue Libérale en in 1914 door de Parti de la Droite en de Parti Social Chrétien (PSC). In 1908 sloten socialisten en liberalen een alliantie (Bloc des Gauches = Links Blok), die achtereenvolgende de verkiezingen won, het onderwijs seculariseerde, de macht van de Rooms-katholieke Kerk terugdrong en in 1918 het algemeen kiesrecht voor mannen en vrouwen invoerde.

Kortstondig republiek

Maria Adelheid was despotisch én energiek, een combinatie van eigenschappen die haar regelmatig met de progressieve politici van het groothertogdom deden botsen, want die waren in de loop der jaren van elke groothertogelijke bemoeizucht gespeend gebleven. Bang was ze ook niet: ze posteerde bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog haar wagen bij de grens met Duitsland om de opmars van de Duitse troepen te stoppen, die Luxemburg als doorgangsland wilden gebruiken. Haar activisme leidde ertoe dat de Luxemburgse politiek na de wapenstilstand haar verzocht zich niet langer met de politiek te bemoeien. In 1919 deed ze afstand van de troon.

Mede door haar toedoen was er inmiddels grote steun gegroeid voor aansluiting bij Frankrijk. De Franse regering wenste daar echter niet op in te gaan, omdat deze kwestie voor het bevriende België zeer gevoelig lag. Na haar aftreden werd de roep om een republiek luider en ontstond er een volksbeweging die door Franse soldaten werd onderdrukt. Als tegenreactie riep het parlement op 9 januari 1919 de republiek uit en koos de 72 jarige Emile Sarvais, zoon van een minister, tot premier.

Maar lang duurde de republikeinse pret niet. De beoogde opvolger van Maria Adelheid, haar zus Charlotte, zegde toe een referendum te zullen organiseren over de toekomst van het groothertogdom. Dit referendum werd in september 1919 gehouden met als uitkomst dat 78 procent zowel tegen de republiek als voor een onafhankelijke staat stemde. Charlotte zat tot 1964 op de troon. Haar zoon Jan, die vanaf 1961 al de honneurs als staatshoofd had waargenomen, werd in 2000 opgevolgd door zijn zoon Hendrik. Geheel in lijn met de trend in andere Europese monarchieën trouwde Hendrik met een ‘burgermeisje’ en brak daarmee met een eeuwenlange traditie van berekende dan wel incestueuze huwelijken binnen de sekte van Europese vorstenhuizen. Was zijn vader Jan nog getrouwd met de dochter van de Belgische koning Leopold III, Hendrik trouwde in 1981 met Maria Teresa Mestre, dochter van een Cubaanse bankier, die in 1959 na de machtsovername van Fidel Castro Cuba was ontvlucht. Ze ontmoetten elkaar in Genève, waar ze beiden politicologie studeerden. Het paar kreeg vijf kinderen en ook al een kleinkind, zodat de troonopvolging voorlopig geen probleem is.

In 2000 besteeg Hendrik de troon. Dit moet overigens niet letterlijk worden opgevat, want de plompe, eikenhouten zetel die in 1890 bij de beëdiging van Adolf werd gebruikt, was in een depot verdwenen om er nooit meer als troon uit te komen. Hendrik zei in een interview met de Luxemburger Wort het beleid van zijn vader te zullen voortzetten en zich te willen inzetten voor eenheid onder de 435.000 Luxemburgers. Dat lijkt hard nodig in een land, waar ruim 36 procent van de bevolking buitenlander is en waar, behalve het Letzebuergisch ook Duits en Frans officiële talen zijn. Maar volgens Hendrik zijn de Portugezen (57.000) en Italianen (20.000) zo goed geïntegreerd dat de groothertogdom een voorbeeld is voor Europa. ‘Luxemburg is nu al, wat Europa in de toekomst moet zijn.’

Het 187ste probleem

Politieke macht heeft de groothertog niet. Althans niet meer. Bij de grondwetswijziging in 1997 werd zijn macht, die formeel aanzienlijk was maar in praktijk weinig voorstelde, praktisch geheel buiten werking gesteld. Na de verkiezingen benoemt hij weliswaar de formateur en, als dat werk er op zit, de ministers, maar hij heeft geen enkele invloed op de kabinetsformatie. Hij zet zijn handtekening onder wetten – en heeft daar nooit een probleem van gemaakt.

Pro forma is een lid van de hertogelijke familie lid van de Staatsrat, een soort Raad van State die over voorgenomen wetgeving adviseert, maar daar maken ze nooit gebruik van. Volgens Jean Huss, parlementariër voor de Groenen, is er ook nauwelijks een geheim van het groothertogelijke paleis, dat wil zeggen een onzichtbare macht. Zo eens per kwartaal legt de premier een beleefdheidsbezoek aan de groothertog af, maar van enige invloed op de politieke besluitvorming is geen sprake. De groothertog kan het parlementaire jaar openen, maar maakt daar zelden gebruik van: ‘Het is de laatste vijftien jaar geloof ik één keer voor gekomen, ik dacht bij de invoering van de euro. Uiteraard wordt de groothertog wel gevraagd mee te gaan op handelsmissies naar het Verre Oosten. Dat geeft een soort folklore aan dergelijke missies die daar indruk maakt.’

Ook de politiek maakt niet echt een probleem van de monarchie in het welvarende groothertogdom. Na de Tweede Wereldoorlog domineren de christendemocraten de politiek. Zij leveren de premier, die afwisselend met liberalen en socialisten regeert. Alleen tussen 1974 en 1979 is er een ‘paarse’ coalitie zonder PSC. Maar nooit is er een principiële discussie over de staatsvorm.

Zelfs de Groenen maken geen probleem van de monarchie. Jean Huss: ‘Toen wij in 1983 werden opgericht, waren wij voor de republiek en stond dat ook in ons programma. Maar langzaam maar zeker is dit naar de achtergrond verdrongen. Voor ons – en dat geldt ook voor andere partijen – is het ‘t 187ste probleem, oftewel: er zijn zoveel andere problemen op te lossen die belangrijker zijn. Zolang de groothertog zich niet met politiek en het bestuur bemoeit is er niets aan de hand. Zou dat wél gebeuren, bijvoorbeeld omdat hij een euthanasiewet – die Luxemburg overigens niet heeft maar die er wel moet komen – weigert te ondertekenen dan is er onmiddellijk een constitutionele crisis. Maar hij is wel zo verstandig om dat niet te doen.’

Echte fanatieke voorstanders zijn er ook niet. Zo bestaat er geen Luxemburgse evenknie van de folkloristische Oranjevereniging. Maar ook een tegenhanger ontbreekt, aldus Jean Huss. ‘Er is in Luxemburg geen sprake van een echte republikeinse beweging. Dat is al heel lang zo. In het referendum vlak na de Eerste Wereldoorlog werd gekozen voor voortzetting van de monarchie via de zus van de groothertogin – daarbij stemde het rode industriebolwerk in het zuiden van Luxemburg weliswaar vóór de republiek, maar de hoofdstad en het platteland tegen.’

Vreemdgaan

Zijn er dan nooit schandalen, zoals in Nederland of in het Verenigd Koninkrijk waardoor de monarchie, al is het maar héél even, wankelt?

‘De huidige groothertog heeft de monarchie in snel tempo gemoderniseerd. Leefden zijn ouders nog in een glazen kooi, hij en zijn Cubaanse vrouw komen onder de mensen, bezoeken interessante projecten en doen aan charitas. Dat is goed, maar hij is ook tegen de nadelen van deze modernisering gebotst. Want Luxemburgers willen vooral dat zoveel mogelijk bij het oude blijft. Zo heeft hij een paar jaar geleden in een interview gezegd voor de scheiding van Kerk en Staat te zijn. Dat was tegen het zere been van de Christendemocraten, want pastoors en dominees worden hier door de staat betaald. Er zijn de laatste jaren ook wat kleine en grote schandalen geweest. Zo waren er roddels over het vreemdgaan van zowel de groothertog als zijn vrouw. Misschien heel modern, maar niet populair. Veel kritiek kreeg de groothertog toen hij zijn bezit van het Grengewald, een groot bos midden in het land en een nationaal symbool, wilde verkopen. Even later wilde hij een deel van de kroonjuwelen via een Parijs veilinghuis verkopen. Ook dat stuitte op zoveel kritiek en negatieve publiciteit dat hij beide plannen introk.’

Over de rijkdom van de groothertog bestaat grote onduidelijkheid, want hij is niet verplicht om dit openbaar te maken. Zijn staatstoelage bedraagt circa dertien miljoen euro per jaar, waar hij zijn personeel van moet betalen en zijn paleis onderhouden. Maar naar verluidt heeft de groothertogelijke familie nog veel meer bezittingen die inkomen genereren zoals landerijen in Beieren en onroerend goed aan de Cote d’Azur.

Wat is de toekomst van de groothertogelijke monarchie?

‘Ik denk dat hij geleerd heeft van de minicrises die zijn lust tot verkopen heeft opgeleverd. Als hij zich goed blijft gedragen en zich geen nieuwe escapades veroorlooft, zal publieke en politieke discussie over het principe van de monarchie uitblijven.’