Leo Platvoet

[ Start ] [ Contact ] [ Sitemap ] [Zoeken]

 

Odyssee Reisgidsen

Monarchie & Republiek 

Herman Gorter

GroenLinks

Een Ander Nederland

Gepubliceerde artikelen

Dualisme

Zuidelijke Kaukasus

Dinsdagboek

Eerste Kamer

Raad van Europa

Emancipatiemachine

Stappen door de Nieuwe Stad

PSP

Reisverslagen

BMC

 

 

Hollands dagboek

(Gepubliceerd in NRC Handelsblad van zaterdag 10 juni 2006)

Leo Platvoet, lid van de assemblee van de Raad van Europa, was deze week voor een 'fact finding mission' in Jerevan, Tblisi en Baku. In deze uithoek van Europa worstelt de bevolking met de gevolgen van het conflict over Nagorno Karabach. Duizenden mensen worden nog vermist. Platvoet (54) woont samen in Amsterdam en heeft een dochter.

Zaterdag 3 juni 2006

Via Wenen vlieg ik naar Jerevan, de hoofdstad van Armenië. Op weg naar een vergeten uithoek van Europa, waar sinds de ernstige conflicten in begin jaren negentig zevenduizend mensen worden vermist: soldaten en burgers. Vooral de oorlog tussen Armenië en Azerbeidzjan over Nagorno Karabach heeft littekens veroorzaakt. Deze regio in Azerbeidzjan met een overwegend Armeense bevolking werd in de nadagen van de Sovjet-Unie met hulp van Armenië na bloedige strijd een zelfstandige ministaat. Er is inmiddels al twaalf jaar een wapenstilstand, maar beide landen weigeren samen te werken om de vermisten op te sporen en lijken te identificeren. Dat leidt tot een gekmakende onzekerheid voor de families.

Veelzeggend is de opwinding over een foutje van de stewardess op weg naar Jerevan. Ze laat een bandje met vluchtinformatie afspelen in het Azerbajdzjaans wat leidt tot een enorm gemor onder de vele Armenen onder de passagiers. Haastig biedt ze haar verontschuldigingen aan en laat de goede taal horen.

Jerevan heeft een overzichtelijk centrum met veel laagbouw, groen en terrassen. Ik dwaal van het Plein der Republiek (voorheen het Leninplein) naar de middeleeuwse kapel. Deze kwam tevoorschijn toen de kerk die er overheen was gebouwd, werd gesloopt. Protesten zorgden ervoor dat de kapel gespaard bleef, wat heel bijzonder was in de Stalintijd.

Bebaarde priesters in gouden en rode kazuifels mengen zich onder devote Armeniërs met een trots die verraadt dat dit land de bakermat van het christendom is.

Zondag 4 juni 2006

De dag begint met een hartverscheurend gesprek. Een moeder is met haar Engelssprekende dochter van een 120 kilometer verder gelegen dorp gekomen om te vertellen over haar zoon Haik. Tranen vullen een uur lang haar ogen. Haik verdwaalde in 1999 tijdens een korte vakantie in het grensgebied met Azerbajdzjan, werd opgepakt in een Azerbajdzjaans dorp en is sindsdien verdwenen. Het laatste, vage bericht is dat hij gevangen wordt gehouden aan de kust van de Kaspische Zee. 'Helpt u me alstublieft, ik kan niet langer wachten!'

Zo zijn er 774 verhalen van vermisten te vertellen. Het tv-programma 'Spoorloos' kan hier nog even voort. Ik voel me tegelijkertijd gemotiveerd en onthand. Voor haar en al die anderen hoop ik iets te kunnen bereiken, tegelijkertijd mag ik geen valse verwachtingen wekken.

Het Internationale Rode Kruis heeft een aanpak ontwikkeld die er voor moet zorgen dat na gewapende conflicten het aantal vermisten zo laag mogelijk is. Dat gaat van het verzamelen van gegevens en het identificeren van stoffelijk overschotten tot ondersteuning van de familie, rouwverwerking en herdenkingsmomenten.

Ik praat uitgebreid met drie mensen van het Rode Kruis-team, dat in een onooglijk kantoortje in een achterafstraat zetelt. Ze voelen zich te veel eigenaar van het probleem, dat in eerste en laatste instantie de verantwoordelijkheid van de Armeense (en Azerbajdzjaanse) autoriteiten is. Ze werken met hen samen om alle benodigde stappen te zetten, maar worden opgehouden door gemakzucht, ondeskundigheid en gebrek aan politieke wil. Vroeger associeerde ik het Rode Kruis vooral met collectebussen; het is hartverwarmend te zien hoe de Zwitser, de Française en de Serviër gepassioneerd en deskundig met dit zo schrijnende vraagstuk om gaan.

Maandag 5 juni 2006

's Morgens ontmoet ik een groep van twintig vrouwen die hun man of zoon kwijt zijn. Ze zijn niet alleen verdrietig, maar ook trots en strijdvaardig. Ik ben niet de eerste buitenstaander die ze hun verhaal vertellen, dus terecht zijn ze sceptisch. Als ik na een week mijn hielen licht: wat gebeurt er dan verder? Kan de Raad van Europa werkelijk invloed uitoefenen op de autoriteiten? Zo reëel mogelijk probeer ik een perspectief te schetsen. De aanbevelingen in mijn rapport kunnen niet zo maar genegeerd worden. De met de mond beleden wil tot samenwerking met het Rode Kruis moet in herkenbare, humanitaire stappen worden omgezet. Na twee uur gaan we uit elkaar. De opmerking van één van hen dat dit gesprek hun weer nieuwe moed geeft, lijkt uit het hart gegrepen.

's Middags is het tijd voor de autoriteiten. Eerst spreek ik met de commissie die het probleem van de vermisten moet aanpakken. Ze lijken ervan doordrongen dat regeringen verantwoordelijk zijn voor het uitbreken van gewapende conflicten en dat de brokken die resten niet op het bordje van internationale organisaties kunnen worden geschoven.

Daarna ontmoet ik in het grote, maar uitgestorven parlementsgebouw Tigran Torosyan, sinds vorige week voorzitter van het parlement. Een collega, want hij zit nu nog in de Assemblee van de Raad van Europa. Dat praat makkelijker, al behoort Tigran tot het meer berekenende mensentype. Uiteraard kiest hij impliciet voor de Armeense positie in het conflict rond Nagorno Karabach, maar hij ziet in dat samenwerking met Azerbajdzjan nodig is. We gaan met een klein gezelschap uit eten, maar hij moet eerder weg: het Armeense team heeft gisteren in Turijn de olympische schaaktitel veroverd en wordt vanavond, bij gebrek aan grachten in Yerevan, in de opera gehuldigd.

Dinsdag 6 juni 2006

De autorit van Jerevan naar Tblisi, de hoofdstad van Georgië, is tegelijkertijd opwindend én slaapverwekkend. Opwindend vanwege het spectaculair lege landschap. Groene heuvels met besneeuwde bergtoppen op de achtergrond. Een ansichtkaartidylle, af en toe verstoord door een dorp of stadje, waar duidelijk te zien is dat veertig procent van de bevolking onder de armoedegrens leeft. Slaapverwekkend, zoals elke road movie die vier uur duurt.

In Tblisi word ik opgewacht door een clubje van elf zwartgeklede vrouwen. De verhalen zijn even hartverscheurend als gisteren in Jerevan. Deze keer is het Abchazië, de noordwestelijke punt van Georgië, dat in het begin van de jaren '90 met geweld onafhankelijk werd. Na de gevechten werden ruim 1.700 mensen vermist. De meesten liggen in massagraven in Abchazië, dat weigert mee te werken aan het opgraven en identificeren van de stoffelijke resten. Het gesprek gaat me moeilijker af dan gisteren. Ik voel de machteloosheid van de vrouwen. Ze vechten tegen een situatie die beheerst wordt door geopolitieke overwegingen: een machtig buurland (Rusland) dat door de steun aan een schertsstaat als Abchazië, probeert iets te redden van het adagium uit de sovjettijd: veilige grenzen door bevriende regimes.

Het bezoek aan de verse minister van Vluchtelingen is nutteloos. Hij spreekt in slogans en gemeenplaatsen. Terug in mijn hotel, merkwaardig genoeg een recent geschenk van het Turkse aan het Georgische leger, heb ik contact met het thuisfront. De korte pinkstervakantie in de datsja te Vinkeveen is voorbij. Vrouw en dochter zijn weer veilig terug in Amsterdam.

Woensdag 7 juni 2006

De koele ochtend begint met de voorzitter van de commissie van vermisten, vader van een vermoorde zoon. Zeer gemotiveerd en met grote kennis van zaken beantwoordt Vladimer mijn vragen. Langzamerhand wordt hij steeds kritischer op de langs elkaar heen werkende ministeries. En op het autistische ministerie van Defensie, dat door de vurig gewenste toetreding van Georgië tot de NAVO opereert als een staat in de staat.

Hij zegt goed te kunnen samenwerken met de collega's van Abchazië en dat de politiek de zaak eerder frustreert dan de oplossing dichterbij brengt. Waar heb ik dat eerder gehoord? De informatie die we van de Rode Kruis-medewerkers ontvangen is wederom zeer nuttig. Ze zijn al heel ver met het verzamelen van gegevens van alle vermisten, zodat het identificeren van stoffelijke resten beter kan plaatsvinden.

De rit naar het vliegveld is een dodenrit. Zoals steeds in Tblisi wordt mijn auto voorafgegaan door een politieauto met zwaailicht die als een spookrijder door het chaotische verkeer racet. De vlucht naar Azerbajdzjan passeert volgens velen de grens tussen west en oost. Tussen het christelijke Georgië en Armenië en het islamitische, maar zeer seculiere, Azerbajdzjan. De aankomst in Baku, hoofdstad van Azerbajdzjan, is het weerzien van een goede bekende. Het laatste half jaar ben ik hier vijf keer geweest als leider van de delegatie verkiezingswaarnemers van de Raad van Europa. Mijn conclusies waren kritisch voor de machthebbers. Hopelijk is dat nu niet het geval, zo houd ik het groepje journalisten voor dat me staat op te wachten.

Donderdag 8 juni 2006

Er begint een zeker ritme in de bezoeken te komen. Ook in Baku ontmoet ik Rode Kruis-medewerkers en familieleden van vermisten. Deze keer dertig in getal, onder wie nu ook mannen. Het aantal vermisten in Azerbajdzjan bedraagt officieel 4.604. Hun verhalen zijn wederom verdrietig. Sommigen geven een foto mee van hun krijgshaftig kijkende zoon. Maar de politieke heftigheid is groter dan in Tblisi of Jerevan.

Die wordt later op de dag nog sterker als ik parlementariërs ontmoet in het foeilelijke gebouw van het parlement, dat vorstelijk uitkijkt over Baku en de Kaspische Zee. De collega's proberen me ervan te overtuigen dat mijn rapport vooral de Armeniërs aan de schandpaal moet nagelen, vanwege het inpikken van Nagorno Karabach. Ik probeer hen ervan te overtuigen dat de medewerking van Armenië noodzakelijk is voor de systematische aanpak van het Rode Kruis om vermisten op te sporen. Levend of - wat veel waarschijnlijker is - dood. En dat het Rode Kruis juist de inspanningen van de Raad van Europa nodig heeft om die samenwerking te bereiken.

Er wordt heftig heen-en-weer gepraat, waarbij ik de indruk krijg dat ik ze weet te overtuigen. 's Avonds trakteren ze me op een etentje in de lommerrijke tuin van restaurant Izmir. Het is er vredig met muziek, dans, wijn en kebab.

Eén van mijn gastvrouwen heeft een boek geschreven en trots overhandigt ze me de Engelstalige versie. Het gaat over de verovering door Armenië van een stadje in Nagorno Karabach in 1992, waarbij ruim vijfhonderd slachtoffers vielen. De ondertitel luidt: Armenian terrorism as an integral part of the international one. Ik besef wederom dat mijn opdracht een lastige is. Ik beloof haar het te lezen, maar niet vannacht.

Vrijdag 9 juni 2006

Dit niet zo Hollandse Dagboek moet tijdig naar de redactie. Vandaag een druk programma met de Staatscommissie voor Vermisten, de Ombudsman, de minister van Buitenlandse Zaken, enkele NGO's, een persconferentie en tot slot een interview in de Azerbajdjaanse Nova. Daarna de nachtvlucht via Wenen naar Amsterdam. Ik ben benieuwd naar het bandje met de vluchtinformatie.