|
|
Gemeentelijke
herindeling een deel van de Achterhoek enz.
Inbreng in de schriftelijke voorbereidingKlik hier voor mijn inbreng in het plenaire debat dat op 29 juni 2004 plaatsvond.
Is de samenhang van het wetsvoorstel, zoals dat door de regering aan de Tweede Kamer is aangeboden, nu bevorderd of geërodeerd door de aangebrachte wijzigingen door de eerste kamer m.b.t. Doetinchem/Wehl en Deventer/Bathmen? Beleidskader
gemeente Op 18 december 2002 publiceerde de minister
van BZK bij brief het Beleidskader gemeentelijke herindelingen. In dit
beleidskader stelt de regering dat het niet voor de hand ligt dat het kabinet
een gemeentelijke herindeling entameert als het draagvlak voor een herindeling
bij de gemeente geheel ontbreekt. Bent u het met ons eens dat bijv. in de
gevallen van Bathmen, Warnsveld en Ruurlo dit het geval is? Draagt de regering
een zelfstandige verantwoordelijkheid voor het indienen van het onderhavige
wetsvoorstel en kan dus worden gesteld dat de regering deze herindeling
entameert? Hoe zijn deze twee zaken dan met elkaar te rijmen? De regering stelt in het beleidskader dat
binnengemeentelijke decentralisatie de afstand tussen bestuur en burger kan
verkleinen, daar waar het gemeentelijke niveau te grootschalig is voor de aanpak
van een aantal vraagstukken. Voorts stelt de regering aan de andere kant van het
spectrum de intergemeentelijke samenwerking als perspectief. Maar terecht stelt
de regering dat het beide hulpstructuren zijn die de ‘hoofdstructuur’ van
het lokaal bestuur (nl. de zelfstandige gemeente) niet op de achtergrond kunnen
dringen. Wat is nu de diepere betekenis van deze op zich zelf obligate
constatering? Dat de regering er voortaan bij het overwegen van gemeentelijke
herindelingen deze beide opties betrekt: dus herindelen, maar dan ook
binnengemeentelijk decentraliseren en niet herindelen, dan wel intergemeentelijk
samenwerken? Zou het niet veel verstandiger zijn in discussie met provincie en
gemeenten over mogelijke herindelingen deze varianten veel nadrukkelijker en
dwingender over het voetlicht te brengen? De regering stelt dat als steden hun
bovengemeentelijke, regionale functies niet meer op eigen grondgebied kunnen
waarmaken, de provincie en het rijk de verantwoordelijkheid hebben voorwaarden
te schepen dat die functies toch kunnen worden uitgevoerd. Hoe zou dat dan
moeten? Door gebiedsuitbreiding? Door intergemeentelijke samenwerking? Hoe moet
het onderhavige wetsvoorstel in dit kader worden beschouwd? Bent u het met de toenmalige minister
Wiegel eens (zoals genoemd in het Beleidskader) dat de wenselijke ondergrens van
een gemeente 10.000 inwoners is? U stelt in het beleidskader dat het kabinet
geen gemeentelijke herindelingsvoorstellen van bovenaf op legt en ook niet zal
entameren als er geen voldoende lokaal draagvlak is. Waarom stelt de regering
niet hetzelfde t.a.v. de rol van de provincie? Verschuilt u zich in feite niet
achter de rug van de provincie als deze wel bereid is gemeentelijke
herindelingen te entameren die geen lokaal draagvlak hebben?
Waarom laat u in het beleidskader geen
bespiegeling los op het thema dat er veel voor te zeggen is om de gemeentelijke
herindelingen een bevoegdheid van de provincie te laten zijn? De door het kabinet gehanteerde criteria In het beleidskader en de Memorie van
Toelichting noemt de regering zes criteria die ze bij de beoordeling van de
herindelingsvoorstellen heeft betrokken. Het eerste criterium betreft het streven
van de betrokken gemeente naar een optimaal draagvlak onder de bevolking. Kan de
regering aangeven op welke wijze de betrokken gemeenten ieder afzonderlijk dit
draagvlak hebben gemeten?
En wat de uitkomst daarvan was? Is de regering het met ons eens dat een
referendum de meest betrouwbare manier is om het draagvlak onder de bevolking te
meten? Hoeveel van de betrokken gemeenten beschikten over een
referendumverordening in het kader van de Tijdelijke Referendum Wet? Hebben alle
betrokken gemeenteraden een expliciet besluit genomen inzake de door hen
gewenste herindeling? Is de regering bereid een wetswijziging voor te bereiden,
die er toe strekt dat gemeenten die in een herindelingstraject zitten, verplicht
worden het draagvlak onder bevolking te meten via een raadplegend referendum? Het tweede criterium betreft de goede
voorwaarden voor een goede bestuurlijke en ambtelijke organisatie. Welke
ijkpunten heeft de regering voor de toetsing van dit criterium? Hebben grote
gemeenten per definitie een kwalitatief beter bestuur dan kleine gemeenten?
Welke betrokken gemeenten hebben nu een te zwak bestuur?
Aan welke kwaliteit dienstverlening voldoen de betrokken gemeenten thans
niet, zodat op grond van dit criterium herindeling voor de hand ligt? Welke
typen dienstverlening kunnen de nieuwe gemeenten bieden die de huidige gemeenten
niet in huis hebben? Het derde criterium (‘het resultaat van
de herindeling is duurzaam’) is een wens, dan wel een doelstelling maar geen
criterium. Deze maatstaf voor de beoordeling of de thans voorliggende wet zinvol
is, kan nu niet worden getoetst. Hoeveel jaar is in de ogen van de minister
‘voor een langere periode’? Het vierde criterium, ‘een goede en
logische interne samenhang’ is rijkelijk vaag. Wordt met ‘interne’ bedoeld
de gemeentelijke, ambtelijke organisatie? Of wordt bedoeld het
voorzieningenniveau (scholen, ouderenvoorzieningen, sportparken, bibliotheken
enz) dat qua aanbod en bereikbaarheid logisch en samenhangend moet zijn? Welke
concrete voorzieningen of activiteiten heeft de regering met dit criterium
getoetst? Op grond van welke gegevens is geconcludeerd dat er sprake is van een
goede en logische interne samenhang? Het vijfde criterium is in hoge mate
eveneens een wens, dan wel een doelstelling, maar geen criterium. Is een goede
regionale samenhang niet mogelijk met het huidige aantal gemeenten? Wat verstaat
de regering onder regionale samenhang? Is dat een samenhangend aanbod van
voorzieningen? Is dat een samenhang van functies (stedelijk, landbouw, natuur)?
Bedoeld de regering met evenwichtige bestuurlijke verhoudingen het feit dat er
na de herindeling grotere gemeenten ontstaan die daardoor op meer gelijke voet
staan met de centrumgemeente? Indien dat laatste het geval is: hoe kijkt de
regering dan aan tegen de bestuurlijke verhoudingen tussen bijv. Amsterdam en
Diemen, Haarlem en Heemstede, Den Haag en Wassenaar enz? Het zesde criterium betreft de
planologische ruimte, die noodzakelijk is voor een goede uitoefening van taken
en functies. Welke van de huidige betrokken gemeenten had thans niet voldoende
planologische ruimte? Hebben de centrumgemeenten zoals Zutphen en Doetinchem nu
voldoende planologische ruimte volgens de regering? Kan de regering zich de kritiek voorstellen
dat de gehanteerde criteria zo vaag, niet toetsbaar, prioriteitloos en
niet-afrekenbaar-op-termijn zijn dat men op basis hiervan alle kanten op kan
redeneren en er bestuurlijk hopgedrag ontstaat? Zo wordt in het ene geval
draagvlak als argument gehanteerd (bijv. de nieuwe gemeente Berkelstreek),
terwijl in het andere geval het ontbreken van elk draagvlak (Warnsveld) wordt
weggewuifd. Doetinchem In de MvT roept het kabinet de
‘ronde-tafelgesprekken’ in herinnering die gehouden zijn in het kader van de
Stuurgroep Krachtige Gemeenten. De versterking van de positie van de
centrumgemeenten nam hierin een belangrijke plaats in. Is het kabinet van mening
dat bijv. Doetinchem, dat een beduidend groter verzorgingsgebied met dito
voorzieningen heeft dan de eigen bevolking, in het huidige wetsvoorstel die
versterking krijgt? Hoe moet de regionale samenhang worden begrepen met de grote
plattelandsgemeente die ten noorden van Doetinchem ontstaat? Als het kabinet in
de MvT schrijft dat Bronckhorst een sterke partner is voor het krachtenspel met
Doetinchem en Zutphen: wat moeten wij ons daar bij voorstellen? Dat Bronckhorst
met de rug naar Doetinchem en Zutphen gaat toestaan? Dat het een groene buffer
vormt tegen deze steden? Of is het
de bedoeling dat Bronckhorst nieuwe voorzieningen krijgt, cq. ontwikkelt
die de centrumfunctie van Doetinchem en Zutphen voor deze nieuwe gemeente doet
verminderen? Bathmen Welke gevolgen verbindt het kabinet aan het
besluit van de Tweede Kamer om Bathmen niet met de (nieuwe) gemeente Lochem te
laten samen gaan, maar met Deventer?
Is dat geen aantasting van de evenwichtige bestuurlijke verhoudingen die
het kabinet nastreeft? Is het ook geen ondergraving van het eerst genoemde
criterium van het kabinet, draagvlak onder de bevolking? Hoe beoordeelt het
kabinet de besluitvorming in de Tweede Kamer m.b.t. Bathmen? Kan het kabinet
zich indenken dat vele inwoners van Bathmen zwaar teleurgesteld zijn in de
besluitvorming, zoals die in de Tweede Kamer t.a.v. hun gemeente heeft
plaatsgevonden? Wat is de verwachting van het kabinet t.a.v. het groene karakter
van Bathmen, nu het onderdeel uitmaakt in het onderhavige wetsvoorstel van de
gemeente Deventer? Zutphen/Warnsveld Waarom is het kabinet t.a.v. Warnsveld
afgeweken van haar standpunt –en het eerste criterium- dat draagvlak onder
bevolking moet worden nagestreefd
en –om het vrij te vertalen- gemeenten niet tegen hun zin (on)gelukkig
worden gemaakt? In het debat in de Tweede Kamer heeft de minister opgemerkt dat
er anno 2004 nog geen expliciete bestuurlijke knelpunten manifest zijn m.b.t.
o.a. Warnsveld, maar dat op grond van het criterium ‘duurzaamheid’ er toch
door het kabinet voor gekozen is om voor te stellen Warnsveld bij Zutphen te
voegen. Elders zegt de minister dat bestuurskracht en draagvlak met stip de
criteria zijn die voorop staan. Hoe valt dit nu met elkaar te rijmen: dat een
criterium van een lagere orde (duurzaamheid) de doorslag geeft, daar waar de
twee ‘stip’-criteria niet in beeld zijn? Berkelland In de MvT schrijft de minister dat Ruurlo
meerdere malen heeft aangegeven zelfstandig te willen blijven, maar bij een
samenvoeging deel te willen uitmaken van de nieuwe gemeente Berkelland. Is het
de minister bekend dat de gemeenteraad van Ruurlo op 22 april 2004 een brief aan
de commissie BZK van de eerste Kamer heeft gezonden, waarin ze aangeeft dat de
gevolgde Arhi-procedure op onzorgvuldige wijze is doorlopen en de gemeenteraad
geeft daarvoor een vijftal argumenten. Bent u het met de gemeenteraad van Ruurlo
eens dat tijdens het overleg in het kader van de Wet Arhi nooit gemotiveerd is
aangegeven waarom de betrokken kleine gemeenten tekort schieten om als
zelfstandige gemeenten verder te kunnen functioneren? Wanneer en hoe heeft de
gemeente aangegeven bij een samenvoeging deel te willen uitkmaken van Berkelland?
Is de minister het met ons eens dat dit een schoolvoorbeeld van een gedwongen
keuze is? Montferland Wat is uw reactie op argumenten in de brief
van de korpsbeheerder van de politie Midden-Gelderland (brief van 2 april 2004),
waarin zij bepleit de nieuwe gemeente Montferland niet toe te voegen aan de
politieregio Gelderland Noord en Oost, maar aan de regio Gelderland-Midden? En
hoe beoordeelt u de kritiek van de gemeente Bergh (raad en college; bij brief
van 14 april 2004) op de door de korpsbeheerder gebruikte argumenten? Kosten Is het kabinet bereid te inventariseren bij
de betrokken gemeenten hoeveel arbeidsuren is besteed (door ambtenaren) aan de
herindeling en hoeveel geld er is uitgegeven aan externe adviesbureau’s?
Evaluatie In
het nabije verleden zijn gemeentelijke herindelingen, o.a. in Drente, geëvalueerd,
waarbij de conclusies niet al te rooskleurig waren in relatie met de geschetste
voordelen, die te verwachten zouden zijn. Is het kabinet bereid deze
gemeentelijke herindeling na 5 jaar te evalueren, aan de hand van de –meer
geconcretiseerde- verwachtingen, zoals die uit de gehanteerde criteria spreken?
Kan met deze evaluatie ook het kostenaspect worden meegenomen, zoals de
kosten van implementatie van de samenvoeging in de komende vijf jaar en het
effect op gemeentelijke belastingen, tarieven en retributies? |