Leo Platvoet

[ Start ] [ Contact ] [ Sitemap ] [Zoeken]

 

Odyssee Reisgidsen

Monarchie & Republiek 

Herman Gorter

GroenLinks

Een Ander Nederland

Gepubliceerde artikelen

Dualisme

Zuidelijke Kaukasus

Dinsdagboek

Eerste Kamer

Raad van Europa

Emancipatiemachine

Stappen door de Nieuwe Stad

PSP

Reisverslagen

BMC

 

 

Geschiedenis van de gemeentepolitiek van de PSP

(Gepubliceerd in Socialistisch Perspectief nr. 29, tijdschrift van de PSP)

 

Inleiding

Al snel na haar oprichting kreeg de PSP de kans om haar electorale aanhang te meten. In 1958 waren er verkiezingen voor zowel Provinciale Staten als gemeenteraden. Twee statenleden en 17 raadsleden zou dat opleveren. Vaak onervaren mensen die het 'socialisme zonder atoombom' in de provinciale en gemeentelijke politiek moesten vertalen. Zeker in die tijd was het volstrekt ongebruikelijk om internationale problemen als bewapening of kolonialisme in een gemeenteraad aan de orde te stellen. Toch deden PSP-gemeenteraadsleden dat. En werden daarmee toch vreemde eenden in de bijt. Om de onderlinge kontakten te verstevigen en ervaringen uit te wisselen werd als spoedig een 'Sectie Raads- en Statenleden' opgericht. En met de gemeenteraadsverkiezingen van 1962 in het vooruitzicht werd het nodig geacht om, evenals bijv. de PvdA, een 'gemeente- en provincieprogram' vast te stellen. Op die manier zou er meer eenheid en lijn kunnen komen in het parlementaire werk.

In dit artikel wordt een beschrijving gegeven van de gemeenteprogramma's die de PSP in de loop van haar bestaan op centraal nivo heeft vastgesteld. In de 60-er jaren werden deze nog vastgesteld door het congres. In de 70-er jaren waren het aanbevelingen die door het partijbestuur werden gedaan. En in dit decennium zijn landelijke kant-en klare programma's geheel achterwege gebleven.

1962: nadruk op gemeentelijke autonomie

Op het 7de congres van de PSP, gehouden op 26 en 27 januari 1962 in Arnhem (precies 5 jaar na de oprichting) werd voor de eerste keer het 15 blz. tellende 'gemeente- en provincieprogram' aangenomen. Dit programma was gebaseerd op het (landelijk) Politiek Program en de ervaringen van de PSP-frakties.

In de inleiding komt de visie van de PSP op de gemeentepolitiek aan de orde. Centraal hierin staat het belang van autonomie van de gemeenten. Geconstateerd wordt dat de 'huidige gemeentebesturen in bedenkelijke mate ondergeschikt zijn geworden aan de centrale regering'. Twee oplossingen worden aangedragen om deze ontwikkeling te keren:

1. herstel van de financiële onafhankelijkheid van de gemeenten door een hogere uitkering uit de rijkskas, zonder voorwaarden vooraf;

2. radicale democratisering van het gemeenterecht.

In diverse hoofdstukken worden kort en globaal enkele van die mogelijkheden uitgewerkt. Eerst worden uitgangspunten geformuleerd, waarna overgangsmaatregelen worden opgesomd. Zo wordt in het hoofdstuk 'samenstelling en bevoegdheden van het gemeentebestuur' o.a. als uitgangspunten genoemd dat het aantal raadsleden plaatselijk moet kunnen worden bepaald, de burgemeester door de bevolking gekozen moet worden, de wethouders ook niet-raadsleden kunnen zijn en het actief en passief kiesrecht verlaagd moet worden naar 18 cq 21 jaar. Als overgangsmaatregelen worden genoemd: instelling van functionele of territoriale commissies, de raad eerder bij besluitvorming betrekken en opheffing van het verbod op ruggespraak tussen gekozene en kiezers.

Opvallend is dat er enige maatregelen worden bepleit die het monistische principe van het gemeentelijk bestuur ondergraven en daarmee ook de positie van de gemeenteraad. Zowel een door de bevolking gekozen burgemeester als van buiten aangetrokken wethouders zullen er voor zorgen dat de kloof tussen raad en college groter wordt en daardoor dualistische trekken gaat vertonen. Deze maatregelen staan dan ook op gespannen voet met het eveneens in dit programma geformuleerde uitgangspunt dat de raad aan het hoofd van de gemeente moet staan. In volgende programma's zullen deze maatregelen dan ook niet meer bepleit worden.

In de hoofdstukken over de gemeentefinanciën en belastingen wordt het initiatief geheel bij de centrale overheid gelegd. Gemeentelijke belastingen zijn 'uit den boze' en gemeenten kunnen geen verantwoordelijkheid dragen 'voor het economisch evenwicht'. De centrale overheid moet de gemeenten financieren, belasting heffen en richtlijnen geven voor bestedingen voor zover die passen in een nationaal plan. En als er dan toch gemeentelijke belastingen worden geheven, moeten die doelgericht en progressief zijn. Veel vertrouwen dus in de centrale overheid, die in de inleiding juist ervan wordt beschuldigd de gemeenten aan zich ondergeschikt te maken. Vriendelijk gezegd komt het nogal naïef over om op deze wijze de autonomie van de gemeenten groter te maken, zonder dat het politieke karakter van die centrale overheid aan de orde te stellen.

De overige hoofdstukken van het eerste gemeenteprogram (grondpolitiek, sociale voorzieningen, onderwijs, culturele en recreatieve voorzieningen, ruimtelijke ordening, volkshuisvesting en stedenbouw) ademen een sociaal-democratische sfeer. De nadruk wordt gelegd op uitbreiding van de zorg van gemeenten op allerlei terreinen, waarbij het algemeen belang als positief element wordt beschouwd. Terugblikkend op de bepleite maatregelen valt op dat ze wisselend gedateerd en vooruitziend zijn. De al genoemde maatregelen als verlaging van het kiesrecht en instelling van commissies zijn voorbeelden van later doorgevoerde wetswijzigingen. Huisvesting van bijzondere groepen, uitbreiding van sociaal-cultureel werk en vernieuwing van het onderwijs zijn punten die pas later algemeen aanvaard zullen worden.

Maar de keerzijde is eveneens aanwezig: bij planning van woningcomplexen moet de huisvrouw in adviescommissies zitting nemen. En de vorming van 'kolonies voor a-sociale gezinnen, uitgewekenen en buitenlandse arbeidskrachten dient te worden tegengegaan'. Twee voorbeelden van 'overgangsmaatregelen' die nu in geen programma zouden voorkomen.

De functie van de gemeentepolitiek in de strijd op weg naar het socialisme werd in dit eerste gemeentelijk programma niet omschreven. Centraal stond herstel en vernieuwing van de gemeentelijke autonomie, democratisering en uitbreiding van het zorggebied van de gemeente.

1966: meer samenhang en visie

In oktober 1965 stelde het PSP-congres voor de tweede keer een 'gemeente en provincieprogramma' vast. De tweede raadsperiode zat er voor de PSP bijna op. Het aantal raadszetels groeide in 1962 tot 77. De ervaring in de partij met het raadswerk was toegenomen. Dit leidde tot een meer samenhangend gemeentelijk program.

In de inleiding wordt gesteld dat gemeenten (en provincies) op twee manieren een bijdrage kunnen leveren aan de verwerkelijking van de socialistische samenleving. Ten eerste door uitbreiding van de collectieve voorzieningen en ten tweede door versterking van de decoratie. Op die manier kan de verandering van de kapitalistische in een socialistische maatschappij tot uitdrukking worden gebracht 'in een betere inrichting en indeling van de kleine bestuurlijke eenheden'.

In het programma wordt nogal uitgebreid stilgestaan bij de bestuurlijke indeling van Nederland. Daarbij wordt gepleit voor het overdragen van taken van gemeenten naar overkoepelende lichamen waar nodig en naar wijkraden en functionele commissies waar mogelijk. De leidende gedachten die hierbij werden geformuleerd doen nogal technisch-administratief aan: plannen van lagere overheden moeten passen in die van hogere, samenwerking bevordert de doelmatigheid en komt het geheel ten goede. Wellicht van toepassing in een ideaal-socialistische maatschappij, maar de politieke realiteit in Nederland was (en is) volstrekt anders. Bij de door rechts gedomineerde staatsinstellingen is geen enkele garantie dat de vorm (planning) ook maar enigszins leidt tot een door de PSP gewenste inhoud (socialistische politiek).

Het programma heeft in grote lijnen dezelfde opzet als het eerste programma. Kort en globaal worden de verschillende deelterreinen van een PSP-visie voorzien, waarna concrete maatregelen worden opgesomd. Met betrekking tot de financiën is de greep van de centrale overheid, die in het eerste programma zo nadrukkelijk aanwezig was, behoorlijk afgezwakt. De uitkeringen aan de gemeenten moeten in onderling overleg worden vastgesteld 'op basis van door de gemeenten opgestelde voorlopige begrotingen'. Het zijn veelal 'gebruikelijke' socialistische maatregelen die worden bepleit, zoals afschaffing van gemeentelijke belastingen, geen winststreven voor gemeentelijke bedrijven, socialisatie van bedrijven en diensten, alleen uitgifte van grond in erfpacht en nationalisering en uitbreiding van het openbaar vervoer.

Opvallend is dat gepleit wordt voor reorganisatie van Brandweer en geneeskundige dienst, zodat er bij rampen doeltreffend hulp kan worden geboden. Het aanwijzen van de BB wordt voor dit doel afgewezen. De ontwikkeling van de laatste jaren: reorganisatie, plannen en crisiscentra voor rampen-in-vredestijd lijken daar een verlate uitwerking van, maar niet iedere PSP-fractie is daar even gelukkig mee.

Opnieuw actueel is het pleidooi om uitkeringen aan te vullen tot het minimumloon. Gedateerd is de financiering. Bepleit wordt dat de gemeenten dit zelf betalen. Weliswaar als een noodmaatregel tot het landelijk goed is geregeld. Gezien de enorme groei van het aantal mensen dat recht heeft op een uitkering en de financiële situatie waarin de meeste gemeenten verkeren is een dergelijk pleidooi in een huidig PSP-programma ondenkbaar.

De opmerkingen over onderwijs, recreatie en culturele voorzieningen verschillen weinig ten aanzien van het eerste programma.

Nieuw is het hoofdstuk volksgezondheid, waarin o.a. een drastisch optreden van de overheid wordt verlangd tegen de toenemende vervuiling van water, lucht en bodem. Als eerste partij had de PSP hier oog voor.

Het hoofdstuk over onder meer volkshuisvesting bevat veel elementen die nu nog steeds aktueel zijn: noodzaak van goedkope bouw, vordering van leegstaande woningen, integratie van wonen en werken en een betere verdeling van de woningvoorraad. Ook hier de eis tot democratisering: het beheer van woningen van gemeenten en woningbouwverenigingen moet worden overgenomen door 'gemeenschapsorganen'.

Dit tweede programma is concreter dan het eerste. Het heeft meer samenhang en visie en bevat geen tegenstrijdigheden. Niet alleen acht jaar ervaring zullen daar debet aan zijn. De druk op de steden (verkeer, woningnood, vervuiling) laat zich voelen, buitenparlementaire acties ontluiken: dat maakt een goed geformuleerde socialistische gemeentepolitiek noodzakelijk.

1970: hinken op twee gedachten

In 1966 groeit de PSP, vooral dankzij de 'Beatrix/Claus' affaire onstuimig. Er worden 122 raadszetels behaald. In de tweede helft van de 60-er jaren beginnen op grote schaal de ontwikkelingen door te breken die nu, anno 1986, zo makkelijk te herkennen zijn: kritiek op het functioneren van de democratie, toename van zowel anti-imperialistische als buurtacties en een ongekende relativering van de verworvenheden van de consumptiemaatschappij. In het 'basis gemeente en provincie program 1970-1974' werken die veranderingen slechts aarzelend door. De zelfstandige functie van de gemeentepolitiek op weg naar het socialisme wordt volledig 'erkend' in de inleiding: 'voor het verwezenlijken van een socialistische samenleving komen de gemeentelijke en provinciale politiek niet minder in aanmerking dan de landelijke'. Betekent dit nu dat in de rest van het programma afgerekend wordt met zaken als 'algemeen belang' en de inpassing van gemeentelijke planning in centrale planning? Geenszins. Er wordt nog steeds op twee gedachten gehinkt. De oude gedachte wordt herhaald dat bij decentralisatie en een maximum aan autonomie rekening moet worden gehouden met het algemeen belang en de centrale planning. Dat is toch in tegenspraak met de elders betrokken stelling dat gemeenteraden van onderaf moeten kunnen aandringen op wetswijzigingen en een sterke confrontatiepolitiek met de centrale regering noodzakelijk kan zijn.

Het is voor het eerst dat het een 'basis'programma wordt genoemd. Detaillering en uitwerking wordt overgelaten aan plaatselijke programcommissies. Deze basisformulering maakt het mogelijk dat het even globaal en beknopt is als de beide voorgangers. Het bevat dezelfde indeling en inhoudelijk wordt er, uiteraard onder invloed van de tijdgeest, op het eerder vastgelegde gedachtegoed voortgeborduurd.

De in eerdere programma's globaal geformuleerde functionele en territoriale commissies zijn door de inmiddels gewijzigde gemeentewet mogelijk gemaakt. Dus wordt in dit programma een verdere onderbouwing gegeven door een opsomming van bevoegdheden van een wijkraad (toezicht op sociaal-culturele en volksgezondheidsactiviteiten, eigen budgetten voor openbare werken en verkeer, advisering van B&W over onderwijs en uitbreiding c.q. sanering van wijken). De wijkraden zouden direct gekozen moeten worden uit door politieke partijen gestelde kandidaten. Het enthousiasme in de PSP voor daadwerkelijke deelname aan dergelijke verkiezingen laten een divers beeld zien. Als bij de totstandkoming van Zaanstad wijkraden worden gekozen in opgeheven gemeenten doet de PSP geestdriftig mee. In Rotterdam worden deelraadsverkiezingen actief geboycot. In Amsterdam is de PSP evenmin enthousiast, maar doet wel mee met verkiezingen.

De nadelen van de economische groei leiden in het programma tot een keuze voor een selectief vestigingsbeleid van bedrijven. Het welzijn mag niet opgeofferd worden aan de welvaart.

Nieuw is het hoofdstuk 'milieuhygiëne'. Consumentenbelangen worden geformuleerd. Doelstellingen voor het verstrekken van subsidie worden aangegeven. Elke medewerking aan de BVD moet worden geweigerd. Voorbeelden van wijzigingen in een programma dat verder inhoudelijk weinig afwijkt van zijn voorgangers. 

1974: definitieve breuk

De gemeenteraadsverkiezingen van 1970 verlopen slecht voor de PSP. Er worden 69 zetels behaald, een fors verlies van 53 zetels (1). In de periode 1970-1974 vinden er voor het eerst in de partijgeschiedenis hevige conflicten in de PSP plaats over de te volgen koers. Eerst in 1971, als reactie op verkiezingsnederlagen, over het karakter van de partij: voortzetting van het pacifistisch socialisme als centraal element of omvorming tot een revolutionaire arbeiderspartij. Die omvorming werd verworpen. Vervolgens de verhouding tot de PvdA: nadrukkelijk streven naar linkse samenwerking of benadrukken van de eigen identiteit. De pleitbezorgers voor die vorm van linkse samenwerking verloren het pleit en haakten af.

In die periode kwam het gemeenteraadsprogramma 1974-1978 tot stand. De doorwerking van die discussie is nauwelijks direct merkbaar.

Het programma verschilt sterk van de voorafgaande programma's. Het bevat veel meer hoofdstukken (nieuw zijn de hoofdstukken personeelsbeleid, werkgelegenheid, landbouw, welzijnswerk, bejaardenbeleid, verkeer, waterstaat en openbare veiligheid). Het is meer gedetailleerder, en daarmee veel langer. De eerste voorbode van een nieuwe regelmentaliteit in de PSP. Een verschijnsel dat zich overigens ook bij andere partijen in de loop der 70-er jaren zal openbaren.

Voor het eerst wordt in dit programma gerept over collegevorming. Gepleit wordt voor programcolleges, en indien een links programcollege mogelijk is wil de PSP zo'n college ondersteunen. 'Voor de PSP is de deelname aan verkiezingen voor gemeenteraden en provinciale staten gericht op het actief ingrijpen in de maatschappelijke ontwikkeling'. En de PSP-raadszetels worden gebruikt 'voor het op gang brengen van een ontwikkeling in socialistische richting'.

Een andere strategische invalshoek krijgt eveneens voor het eerst aandacht. De buitenparlementaire actie krijgt steun, het recht van de bevolking zich in allerlei belangengroepen te organiseren moet worden bevorderd. Duidelijk onder invloed van buiten de PSP op gang gekomen ontwikkelingen krijgen deze punten terecht aandacht. Beide aspecten worden vanaf dat moment in toenemende mate onderwerp van ver doorgevoerde strategische discussies.

Als de drie belangrijkste terreinen van PSP-activiteiten worden genoemd:

1. de centraliserings- en decentraliseringstendenzen;

2. de democratisering van het bestuur;

3. onrechtvaardige verdeling van schaarse goederen en diensten.

De in vorige programma's ingenomen standpunten m.b.t. de centrale planning en de ondergeschiktheid van lagere aan hogere bestuursorganen zijn definitief verlaten. De praktijk heeft laten zien dat dit in de Nederlandse politieke verhoudingen leidt tot rechts beleid en bezuinigingen.

Scherper dan voorheen worden de programmapunten geformuleerd, waarbij demokratisering, betaalbaarheid en beschikbaarheid van voorzieningen voor lager betaalden centraal staan.

Als rode draad loopt door dit programma de keuze voor de parlementaire weg om veranderingen te bereiken 'aangezien het op praktische gronden onmogelijk is dat iedereen overal zelf over mee beslist, is meebeslissen via vertegenwoordigers acceptabel. Dit leidt tot een stelsel van vertegenwoordigende democratie'.

1978: buitenparlementair centraal

De verkiezingen van 1974 geven opnieuw een daling van het zetelaantal te zien: van 69 naar 52. In de periode 1974-1978 keert de rust langzamerhand terug in de partij. In 1977 bereikt de PSP bij de kamerverkiezingen haar electorale dieptepunt. De belangrijkste invloed op de ontwikkeling van het PSP-gedachtegoed komt uit Zuid-Europa. Portugal om precies te zijn, waar de Anjerrevolutie in 1975 een eind maakt aan de dictatuur. Onder die invloed en de explosieve groei van buitenparlementaire actievormen in eigen land, kiest de PSP in het gemeenteraadsprogramma 1978 voor een buitenparlementaire benadering. Veranderingen worden niet bereikt door besluiten in parlementaire lichamen, maar door de strijd van mensen in buurten en bedrijven. Het parlement, of de gemeenteraad, heeft als taak de veranderende machtsverhoudingen vast te leggen. De taak van de PSP daarbij is:

* als spreekbuis functioneren voor de buitenparlementaire actie;

* vanuit de specifieke deskundigheid als onderdeel van de gemeenteraad buitenparlementaire actiegroepen adviseren;

* verbanden leggen tussen incidentele acties, kapitalistische verhoudingen en de rol die de overheid daarin speelt;

* het ontwikkelen van realistische alternatieven.

De hoofdlijnen zijn dezelfde als in het vorige programma. Rechtvaardige verdeling van lasten en inkomen, niet alleen financieel, maar ook m.b.t. milieu, wonen e.d. Voorrang geven aan kansarme groepen, bevorderen van directe democratie, stimuleren van creativiteit en recreatie.

Deze hoofdlijnen zorgen in hun uitwerking opnieuw voor een gedetailleerd programma. In de uitwerking komt nadrukkelijker dan ooit de invloed van de kapitalistische verhoudingen en de macht van het kapitaal in de gemeentepolitiek aan de orde. Met name in de hoofdstukken ruimtelijke ordening, volkshuisvesting en verkeer.

Het hoofdstuk 'algemeen bestuur' ontleedt tot in details de eisen van demokratisering, openbaarheid en volledige informatie. Voorzichtigheid is er m.b.t. de eisen die sinds 1962 opgesomd worden: de bestuurlijke decentralisatie via functionele en territoriale commissies. De praktijk heeft inmiddels laten zien dat deze middelen niet per definitie Haarlemmer Olie zijn. Algemene recepten kunnen volgens het programma niet gegeven worden. Noodzakelijk is in ieder geval dat de eenheden niet te groot moeten zijn, de wijkraad reële bevoegdheden moet hebben en de betrokkenheid van de bevolking gegarandeerd is.

De keuze voor linkse colleges wordt herhaald. Wel wordt er aan toegevoegd dat de solidariteit van de PSP met het streven naar meer zeggenschap van de bevolking groter is dan de drang om het college de hand boven het hoofd te houden. De affaire Riethof (de Amsterdamse PSP-wethouder die in 1974, tegen het PSP-programma in het linkse college steunde in de metro-kwestie) is wellicht debet aan deze opmerking.

Overigens moet wel opgemerkt worden dat de programma's uit 1974 en 1978 niet door congressen zijn vastgesteld. Het landelijk actieprogramma 1977-1981 (opgesteld in 1975-1976) ademt echter dezelfde sfeer zodat aangenomen kan worden dat wellicht niet iedere letter, maar wel de geest in de partij op een meerderheid kon rekenen.

1982 en 1986: geen programma's meer

Het programma van 1978 is het laatste dat als concept- of basisprogramma de partij is ingezonden. De gemeenteraadsverkiezingen in 1978 hadden een verdere daling te zien gegeven van het aantal zetels: 41. De ondersteuning van het raadswerk vanuit het landelijke apparaat is in de loop der jaren op een steeds lager pitje komen te staan. Daarnaast wordt in toenemende mate getwijfeld aan het nut van basisprogramma's. Zoals de achtereenvolgende programma's al lieten zien zat er een duidelijke ontwikkeling in de gemeentepolitiek 'van algemeen naar bijzonder'. Dit betekent voor de actieve PSP-leden dat zij op grond van eigen betrokkenheid en druk van buitenaf, genoodzaakt werden konkrete programma's te ontwikkelen. Blauwdrukken vanuit het landelijk apparaat kunnen daar weinig aan bijdragen. Verder was de in 1975 opgerichte Stichting Vorming en Scholing zich in toenemende mate met gemeentepolitiek gaan bezighouden.

Deze factoren leidde ertoe dat in 1982 en 1986 gekozen werd voor het uitbrengen van de beide deeltjes van 'Tussen Lokalisme en Socialisme', waarin onderwerpen op een beschouwende manier worden beschreven. Bruikbaar als achtergrondmateriaal voor het schrijven van programma's, maar ook voor nota's of bijdragen in begrotingsdebatten. In de beide deeltjes veel aandacht voor de gemeentefinanciën, een onderwerp dat de laatste jaren centraal staat in de gemeentepolitiek. Naast de meer 'traditionele' onderwerpen komen ook nieuwe of verwaarloosde aan de orde zoals racismebestrijding, ontwikkelingssamenwerking, prostitutie, sport en recreatie.

Gepoogd wordt in beide deeltjes socialistische uitgangspunten en de verliggende doeleinden van de PSP te verbinden met concrete, realistische voorstellen die, mits goed 'verpakt', resultaten kunnen afwerpen en een wervende functie hebben. In 1982 is er sprake van een forse groei van het aantal raadszetels: van 41 naar 117. In 1986 wordt deze groei weer teniet gedaan. Er worden dan 77 zetels gehaald, precies evenveel als in 1962. Landelijke invloeden zijn voor zowel groei als verlies verantwoordelijk. Een nieuwe ontwikkeling zet door; de samenwerkingsverbanden met PPR en/of CPN. Ook deze laatste factor maakt het opstellen van PSP-basisprogramma's minder noodzakelijk.

En de PSP-raadsleden?

Programma's vormen één element, de praktijk, het werken van raadsfracties natuurlijk het andere. Echt onderzoek is daarnaar niet gedaan, maar op grond van partijbladen, gesprekken en ervaringen kan in kort bestek het volgende beeld worden geschetst.

In de periode 1958 - 1970 waren PSP-frakties duidelijke brengers van een 'fris en modern' geluid in de gemeenteraden. De 5 grotere partijen (PvdA, KVP, ARP, CHU en VVD) werden als één verkalkt blok gezien. De PSP zette zich daar tegen af en vormde een geïsoleerde oppositie. De volgende oorzaken zijn daarvoor aan te wijzen. De groei van de PSP in de beginfase, de electorale bedreiging voor de PvdA, zorgde ervoor dat de PvdA de PSP onvriendelijk/vijandig gezind was. Er werden standpunten ingebracht die tot dan toe totaal afweken van wat men op gemeentelijk niveau gewend was, zoals pacifistische punten. Actievormen zoals demonstraties (Paasmarsen) werden ondersteund of verdedigd. Parlementaire rechten (zoals schriftelijke vragen stellen) werden weliswaar mondjesmaat gebruikt, maar ook dat was eigenlijk 'not done'. De PSP weigerde wethouderszetels, ook indien ze groot genoeg was om, volgens het afspiegelingsprincipe, daar recht op te hebben. De koude-oorlog hetze tegen de CPN werd niet ondersteund, een beschaafde vorm van masochisme, omdat de CPN zeker niet vriendelijk was in die tijd tegen de PSP.

Al deze factoren leidden ertoe dat PSP-frakties een bijzondere plaats innamen. Eind 60-er en in de loop van de 70-er jaren verandert dit langzaam. Onder druk van maatschappelijke ontwikkelingen beginnen de ombudsfunctie, de behartiging van buitenparlementaire belangen en de positievere opstelling t.a.v. collegevorming een belangrijkere rol te spelen. De taken van de gemeente nemen toe, de planning van beleid neemt een grote vlucht. Taakverzwaring en semi-professionalisering van het raadswerk is daarvan het gevolg. Het beeld van het 'gemiddelde' PSP-raadslid verandert hierdoor. De getuigenisfunctie blijft, maar er komen vele andere functies bij. Er komen ook meer onderlinge verschillen, zeker als strategische discussies in de partij domineren, discussies die ook van invloed zijn op de aanpak van het raadswerk.

Het PSP-raadslid uit de 60-er jaren dat het raadswerk in de avonduren erbij deed, benaderde het raadswerk vanuit een meer landelijke, algemeen pacifistisch-socialistische invalshoek. Het raadslid dat wij de laatste jaren kennen doet dit in vol- of deeltijd, gaat in op details, getuigt wellicht, maar bekommert zich ook om het behalen van konkrete resultaten.

Het is ongetwijfeld en onvermijdelijk een globaal en daarmee onvolledig beeld dat hier geschetst wordt. Maar in ruwe vormen klopt het, is het in belangrijke mate een resultaat van maatschappelijke ontwikkelingen en is er ook sprake van raakpunten met de ontwikkeling in de lijn van de gemeenteraadsprogramma's.

Ter afsluiting

In de gemeenteraadsprogramma's zit een duidelijke ontwikkeling. De instrumentalistische benadering van de gemeentepolitiek is verlaten. De gelijkwaardigheid t.a.v. de landelijke politiek in het streven naar een socialistische maatschappij is er ingeschoven. De meer sociaal-democratische 'zorgfunctie' heeft plaatsgemaakt voor een links-radicale, met nadruk op de rol van de mensen zelf.

Van een globale, bestuurlijke, planmatige program, op grond van pacifistisch-socialistische beginselen verandert het programma langzaam maar zeker in een gedetailleerd, stringenter ja haast dirigistisch programma. De congresbesluiten over wijze van deelname aan raadsverkiezingen die sinds een jaar of 12 worden genomen wijzen ook in die richting.

Strategische aspecten krijgen steeds meer nadruk. Het noodzakelijke verband tussen strategie en resultaten, en het dienstig zijn van de n (strategie) aan de ander (resultaat), lijkt daardoor steeds meer naar de achtergrond te verschuiven. De functie van politieke partij lijkt daardoor ook te veranderen. Namelijk van een organisatie die een duidelijk samenhangend idee heeft over de inrichting van de maatschappij naar een organisatie die discussieert over strategie en nadruk legt op per definitie deelbelangen van buitenparlementaire groepen. Hoewel natuurlijk ook dit weer voor een belangrijk deel is te verklaren uit maatschappelijke ontwikkelingen is het ook een keuze om op deze manier met de ontwikkelingen om te gaan.

Er zijn ook winstpunten aan te wijzen. Detaillering en betrokkenheid bij de lokale situatie dwingt tot het formuleren van geloofwaardige alternatieven. De mogelijkheid om al dan geen wethouder te leveren stimuleert dat afgewogen moet worden hoe verkiezingsbeloften in resultaten omgezet kunnen worden. Buitenparlementair druk kan alleen structureel op betrouwbare wijze vertaald worden als daar een integrale belangenafweging aan vooraf gaat.

De landelijke identiteit, sterk in de 60-er jaren, is schraler geworden. Lokale betrokkenheid, zeer divers van vorm, is toegenomen. Electoraal gaat het slecht. Radicale politiek heeft een afnemende aantrekkingskracht. Samenwerking en eigen identiteit vormen een ondoorzichtig geheel.

Een partij moet meer zijn dan volgster van maatschappelijke ontwikkelingen. Ze moet ook aanjager en denktank zijn. Die functie lijkt in een aantal situaties op plaatselijk nivo sterker ontwikkeld dan op landelijk niveau. Toch is verdere groei van plaatselijke radicaal-linkse politiek in sterke mate afhankelijk van een duidelijke vernieuwende rol op landelijk niveau. Dat de ontwikkeling van de PSP-gemeentepolitiek vrij sterk is, blijkt bijv. uit de inhoudelijk-dominerende rol die de PSP in veel samenwerkingsverbanden speelt of heeft gespeeld.

De ontwikkeling in de gemeenteraadsprogramma's zegt ook iets over de PSP. De toenemende fixatie op het plaatselijke werk zegt iets over het gebrek aan vertrouwen in landelijke ontwikkelingen. De voortgang op plaatselijk niveau met linkse samenwerking en de stagnatie op landelijk niveau is een onwenselijk ongelijke ontwikkeling. Voor een vruchtbare, gelijkwaardige relatie tussen de landelijke en de gemeentelijke pool is het hard nodig dat er meer onderlinge afstemming komt op inhoudelijk en strategisch gebied. Dat lijkt me toch een van de noodzakelijke voorwaarden voor een nieuw elan en dus nieuwe groeikansen voor radicaal-linkse politiek.

Leo Platvoet

 

 

Noot

(1) Vanaf 1970 neemt de PSP niet meer in alle gemeenten zelfstandig aan gemeenteraadsverkiezingen deel. Vanaf dat jaar maken de progressieve c.q.. linkse samenwerkingsverbanden hun entree. In het begin (1970 en 1974) vaak met PvdA en D66 en altijd zonder CPN. 1982 en 1986 geven een sterke stijging te zien van samenwerkingsverbanden met CPN en PPR.

Voor een goed overzicht het volgende staatje:

aantal PSP-raadsleden

------------------------------------------------------------------------------

jaar        totaal         waarvan op zelfstandige PSP-lijst

------------------------------------------------------------------------------

1958         17                 17 (100%)

1962         77                 77 (100%)

1966        122              122 (100%)

1970         69                 30 ( 43%)

1974         52                 15 ( 29%)

1978         41                 18 ( 43%)

1982        117                40 ( 34%)

1986          77                19 ( 25%)

--------------------------------------------------------------------------

Voor de goede orde: vanaf 1970 kan het aantal PSP-raadszetels binnen een raadsperiode verschillen i.v.m. opvolging in samenwerkingsverbanden.