Leo Platvoet

[ Start ] [ Contact ] [ Sitemap ] [Zoeken]

 

Odyssee Reisgidsen

Monarchie & Republiek 

Herman Gorter

GroenLinks

Een Ander Nederland

Gepubliceerde artikelen

Dualisme

Zuidelijke Kaukasus

Dinsdagboek

Eerste Kamer

Raad van Europa

Emancipatiemachine

Stappen door de Nieuwe Stad

PSP

Reisverslagen

BMC

 

 

Financiële Beschouwingen 2001

 11 december 2000

De miljoenennota lijkt op het eerste gezicht een perfecte afspiegeling van de staat waarin het Koninkrijk der Nederlanden zich bevindt. Zo op het eerste gezicht een blakende gezondheid, zelfverzekerd, nu eens relativerend dan weer zelfingenomen. Maar een kijkje achter de coulissen levert een minder rooskleurig beeld op.

Trends

De miljoenennota beschrijft een aantal trends die van invloed zijn op het economische klimaat en de overheidsfinanciën:

  1. Het structurele karakter van de vergrijzing.
  2. Daarmee samenhangend: lichte terugloop aandeel beroepsbevolking, met een forse toename van het aandeel van allochtonen
  3. Voortgaande individualisering, zeker bij toename van welvaart, leidt tot hogere, uiteenlopende eisen aan variëteit van (collectieve) voorzieningen.
  4. Internationalisering: grenzeloze economie: internationale organen zijn de gangmakers en leggen hun normen op aan nationale economiën met als resultaat ‘een stijging van de internationale handel in goederen en diensten en, nog sterker, in een toename van internationale kapitaalstromen’.

Deregulering, verlaging van collectieve lasten, technologische ontwikkeling en daarmee samenhangend een stijgende arbeidsproductiviteit zijn andere trends die de miljoenennota noemt die gunstig zijn voor de open Nederlandse economie.

Er zijn ook andere trends te noemen, die evenzeer hun invloed doen gelden:

  1. De internationale ontwikkeling van het milieu, de ongeremde uitstoot van CO2, de klimaatveranderingen, de stijging van de waterspiegel die niet alleen Bangla Desh , maar ook de Nederlandse polder zal treffen.
  2. De groter wordende kloof tussen het steeds rijker wordende westen en de steeds meer verarmende derde wereld -en de relatie daartussen.
  3. het achterblijven van het sociale Europa bij de snelheid van de economische ontwikkeling.
  4. De druk op werkenden om arbeidsproductiviteit te verhogen en mee te doen aan de ratrace van consumptie, schulden, hypotheken, aandelen.
  5. De verschraling van de collectieve sector: de ontluisterende tegenstelling tussen private rijkdom en publieke armoede.
  6. De armoe in Nederland, niet zozeer een trend als een betreurenswaardig vaststaand feit: ruim 10 procent van alle huishoudens leeft rond het sociaal minimum, bijna de helft van hen doet dat al drie jaar of langer; de overlevingsstrategieën van deze mensen doen denken aan karakteristieken zoals die bekend zijn van mensen in ontwikkelingslanden, aldus het recent verschenen onderzoek ‘Arm Nederland, Balans van het armoedebeleid’.

En dan de belangrijkste trend:

De Nederlandse economie wordt steeds meer filiaal van een globale economie waarin het kapitaal als een turbo over de wereld flitst, hongerig op zoek naar de laagste kosten en de hoogste rendementen. De concentratie van bedrijven en financiële instellingen voltrekt zich in hoog tempo. ‘Een enkele kapitalist vernietigt vele andere kapitalisten’ stelt Marx vergenoegd vast als hij zijn concentratietheorie in 1867 beschrijft. Of het nu om oude of nieuwe media gaat, dan wel om de autoindustrie of de supermarktbranch: etiketten wisselen elkaar in hoog tempo af: de inhoud die er achter schuil gaat wordt steeds meer uniform. Deze ontwikkeling staat haaks op wat vrije-markt-predikers zeggen te willen: concurrentie, differentiatie, een open strijd om prijs en kwaliteit.

Een actief en zelfbewust overheidsbeleid is nodig om trends, die alle hun winnaars en verliezers hebben, te ontdoen van effecten die bedreigend zijn voor de duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid. Dat vereist ook een strijdbare overheid die zich opwerpt als countervailing power voor economische machten; op politiek niveau veronderstelt dat een strijd tegen het economisch liberalisme dat, zoals Paul Kalma en Maarten Hajer op 27 november jl. hoopvol in het NRC/H schreven ‘over zijn hoogtepunt heen is’. En zij vervolgen hun karakterschets van het liberalisme: ‘Sterk in z’n kritiek op overregulering en staatspaternalisme, verliest het aan politieke relevantie wanneer de wereld één grote markt aan het worden is. Het gaat voorbij aan de onbeheersbaarheid van de internationale financiële markten en aan de sociale en ecologische (en dus ook: politieke) kwetsbaarheid van samenlevingen waarin het marktmechanisme het belangrijkste organisatieprincipe is geworden.’

Het is een oud thema in een nieuwe jas: de verhouding tussen staat en markteconomie en de druk die de politiek wil uitoefenen om in die verhouding te kiezen. Dat is ook de onderhuidse spanning die in toenemende mate het Paarse verstandshuwelijk op de klippen jaagt.

Collectieve sector

Een uitdrukking daarvan is de dominantie van de VVD-denken dat jarenlang de Paarse aanval op de collectieve sector heeft gestuurd. Het aandeel van de collectieve uitgaven in de nationale welvaart (BBP) daalt al jaren. Wachtlijsten en lege klaslokale vanwege personeelsgebrek zijn het resultaat. Deze ‘budgettaire anorexia leidt tot armoedig materieel, gedemotiveerd personeel, te hoge werkdruk en bestuurlijke chaos’.

Dit door liberale ideologische dogmatiek gestuurde beleid is een bedreiging voor de actieve verzorgingsstaat die op solidariteit is gebaseerd. Juist in een moderne samenleving die de Nederlandse is, en die gekenmerkt wordt door vergrijzing, emancipatie en immigratie ontstaan er nieuwe sociale behoeften en problemen die vragen om goed georganiseerde, collectieve zorg en voorzieningen.

Voortgaande lastenverlichting, afbouw van staatsschuld en een kwalitatief goede collectieve zorg gaan niet tegelijkertijd samen. Er moet gekozen worden.

Staatsschuld

Het afboeken op de staatsschuld gebeurt dit jaar, anders dan verondersteld, mondjesmaat. De vrijvallende rentelasten bij verdere schuldaflossing worden als groot voordeel gepresenteerd. De toekomst over 25 jaar, als een voortdurende aflossing tot een schuld van 0 heeft geleid, is rooskleurig omdat de ‘vergrijzingsuitgaven’ dan in volle omvang op het kabinet dat er dan zit (en hopelijk is dat niet Paars 9) afkomen en de kostenpost van de rente op de staatsschuld dan niet meer op de rijksbegroting drukt.

In kringen van economen zijn kritische kanttekeningen gemaakt bij de nieuwe heilige koe die Paars heeft ontdekt. En ook in het politieke debat tussen links en rechts worden verschillende posities ingenomen.

  1. Aflossing van de staatsschuld kost geld dat dan onthouden wordt aan nuttige collectieve uitgaven, die bovendien ook renderen. Zo betoogde prof. Van Wijnbergen dat het investeren in het voorkomen van schooluitval onder allochtone leerlingen beter rendeert dan de 5% die uit de reductie op de staatsschuld wordt verkregen. (NRC/H van 8 januari 2000).
  2. Als de staatsschuld gelijk blijft en het BBP groeit neemt de omvang van de schuld relatief af;
  3. Over de renteuitgaven op de staatsschuld moet ook niet al te dramatisch worden gedaan: het is een vorm van inkomensoverdracht: renteuitgaven van de overheid zijn renteinkomsten van burgers.
  4. In ESB van 26 mei jl. veegt het SER-lid Kolnaar de vloer aan met de ‘obsessie voor de schuldreductie’. Hij betoogt o.a. dat de staatsschuld in de context van de nationale spaarquote geplaatst moet worden: het spaaroverschot is groot genoeg, toename door aflossing van de staatsschuld leidt tot verdwijnen van spaaroverschotten naar het buitenland.
  5. De Groningse prof Van Witteloostuijn stelt dat de merkwaardige fixatie op schuldenreductie op een ‘flauwekulredenering’ berust: ‘de overheid is geen gezin. De hantering van boekhoudargumenten is een staaltje van volksverlakkerij‘. Hij stelt de rijksoverschotten ook in een aardig perspectief als hij tussen neus en lippen opmerkt dat Philips het eerste helft van 2000 12 miljard winst heeft gemaakt, Unilever 16 miljard heeft teruggegeven aan zijn aandeelhouders, de beursnotering van Shell 315 miljard waard is en het belegde vermogen van de vaderlandse pensioenfondsen de 1000 miljard gulden is overschreden. Met andere woorden: ook als het om overschotten en vermogen gaat is er sprake van publieke armoe en private rijkdom.
  6. De Nijmeegse econoom Delsen (ESB 1-12-2000) kiest weer een andere invalshoek: schuldreductie heeft een bestedingsverruimend effect en draagt bij aan de oververhitting van de economie en versterkt het inflatoire effect van de lastenverlichting die Paars over dit land heeft uitgespoeld.

In het getouwtrek over de besteding van miljardenmeevallers in de boezem van de coalitie spelen de verschillende opvattingen over staatsschuld een rol. De VVD wil aflossen en de PvdA neigt naar maatschappelijk investeren. Opnieuw zo’n Paars prisonner’s dilemma. Het is eigenlijk een onmogelijk opgave voor een VVD-minister om hierin de boeienkoning te spelen, maar toch: graag een reactie. En is het onderwerp eigenlijk niet zo belangrijk dat er eens een aparte beschouwing aan gewijd moet worden waarin politieke en economische argumenten uit elkaar worden gehaald om natuurlijk vervolgens in de conclusie weer als een hogere vorm van politieke economie samengesmeed te worden.

Economische groei & Zalmnorm

De zalmnorm, gevangen in het behoedzame groeiscenario van 2,25%, schept zijn eigen miljardenmeevallers (die ingezet worden op lastenverlichting en schuldreductie) en knijpt de collectieve sector onnodig af. De Nederlandse economie groeit al jaren harder. De OESO rekent op 2,9% in 2002. Het begrotingsbeleid dat GroenLinks bepleit (notitie TKF) gaat uit van een realistische inschatting van 2,75% groei en een trendmatig begrotingsbeleid waarbij schotten tussen inkomsten en uitgaven in stand blijven en mee- en tegenvallers via het begrotingstekort/overschot worden verrekend. Hierdoor ontstaat er reële ruimte voor extra uitgaven van 12 miljard (middenscenario CPB). En daarmee kunnen beduidend meer wensen om de kwaliteit van de collectieve sector (onderwijs, zorg, milieubeleid) op peil te houden/te brengen worden gerealiseerd.

Economische groei op deze wijze benutten heeft ook een beduidend duurzamer effect dan inzetten op lastenverlichting die denivellerend werkt en particuliere consumptie verder opjaagt.

PvdA, CDA, GroenLinks lijken steeds meer op deze lijn te zitten, tegenover een VVD die onverkort lijkt vast te houden aan ongerichte lastenverlichting en verlaging collectieve uitgaven.

In dit verband: SER en Raad van State zijn ook de mening toegedaan het budgettaire beleid te baseren op trendmatige economische groei en mee- en tegenvallers via het financieringssaldo te laten verlopen. De regering reageert daarop dat in de zomer van 2001 maatvoering en vormgeving van verdere lastenverlichting in het laatste jaar van deze kabinetsperiode tegen het licht zullen worden gehouden. Een mooie opstap om goede sier te maken in het verkiezingsjaar 2002.

Verleden jaar heb ik hier het debat over het loslaten van de Zalmnorm v.w.b. de besteding van inkomstenmeevallers, het stoppen met voortgaande lastenverlichting, ook gevoerd. Toen was het vloeken in de kerk, maar nu lijkt het engelengezang als ik recente berichten uit de boezem van de coalitie moet geloven. Hoe sterk hangt de minister aan zijn norm? Kan het tegen het licht houden van de maatvoering leiden tot het stopzetten van de lastenverlichting en het financieren van nieuwe uitgaven? En dan ook nog wat sneller dan de zomer van 2001?

Klopt het trouwens dat de meevallers waar recent over wordt gsproken, geschat mogen worden op 15 tot 25 miljard? En hoe zijn die verdeeld over hogere inkomsten en legere uitgaven dan geraamd? Hoeveel is structureel, hoeveel incidenteel?

En zijn deze meevallers hoofdzakelijk te danken aan de te laag ingeschatte economische groei?

Duidt deze wel heel grote ruimte niet op onzorgvuldig ramen? Welke les trekt Zalm daaruit? Wat is de opstelling van de anderen (VVD, PvdA, CDA, D66) op dit punt.

Europa en Euro

De Nederlandse economie gedijt goed in de Europese Unie, die vooral optreedt als economische eenheid en de VS naar de kroon wil steken. De sociale agenda speelt nauwelijks een rol en dat is treurig, temeer daar het overgrote deel van de EU-landen geregeerd wordt door sociaal-democraten. In een kritisch artikel in de Volkskrant veegde Paul Kapteyn de vloer aan met de sociaal-democratische regeringsleiders, die alleen oog hebben voor eenzijdige economische vooruitgang en de oude leus ‘spreiding van kennis, inkomen en macht’ hebben ingeruild voor de bezweringsformule ‘sociale cohesie’ waarmee tegenstellingen worden verhuld. Regeringsleiders, nauwelijks gecontroleerd door hun nationale parlementen, maken in toenemende mate de dienst uit. Het gebrek aan ‘statelijk tegenwicht’ zorgt ervoor dat het internationale bedrijfsleven vrij spel heeft.

Gelukkig zijn er tegengeluiden als de Duitse minister van Buitenlandse Zaken, Fischer, die de noodzaak van dat tegengewicht wel ziet.

De knieval voor het liberale gedachtegoed zie je ook terug in de discussie over de Europese belastingpolitiek. Hier wel pleidooien voor een klimaatverandering: lagere winstbelastingen, minder financiële drempels voor het bedrijfsleven. Een verschuiving van directe naar indirecte belastingen. Maar ook deze klimaatverandering doet de waterspiegel stijgen. Voor de collectieve goederen, zoals onderwijs, zorg en sociale zekerheid. Voor de inkomenspositie van de armsten, die de inkomensverschillen tussen arm en rijk zien toenemen.

En natuurlijk vooral bij nieuwe toetreders, die voor de schier onmogelijke opgave staan om het optrekken van de levensstandaard en van de kwaliteit van collectieve voorzieningen te combineren met de EU-eisen t.a.v. de overheidsfinanciën.

Tekenend voor het karakter van de Europese integratie is de Euro: geld als symbool en glijmiddel. De kop van elk muntstuk heeft een nationale variant, maar als de virtuele status eenmaal losgelaten is, op 1 januari 2002, is iedere portemonnee na enige tijd een smeltkroes van pecunia. Dat een Italiaan daarbij op de Nederlandse Eurorand ook nog ‘God zij met ons’ ziet staan zal tot verwondering leiden dat de scheiding tussen religie en staat in dat moderne Nederland zo zijn beperkingen heeft. Paarse partijen maken zich -terecht overigens- druk over de positie van het Vaticaan in internationale organisaties, maar in Italië is dat een feitelijke uitdrukking van die scheiding. Diezelfde paarse partijen zouden zich ook in Nederland druk moeten maken voor het slechten van privileges op grond van religie in wetgeving. Heeft de minister, in navolging van de belofte, inmiddels al het verzoek ontvangen om ook ‘Allah zij met ons’ op de randen te drukken?

De voortdurende val van de Euro in verhouding met de dollar maakt Duisenberg noch Wellink zenuwachtig, maar doet bij de publieke opinie de mening postvatten dat er toch iets niet in de haak is met die nieuw munt. De psychologische factor speelt een rol: het virtuele karakter van de munteenheid zorgt ervoor dat het vertrouwen daalt. Moet je achteraf niet stellen dat de termijnen van de invoering als rekeneenheid en als werkelijk betaalmiddel te ver uiteen liggen?

En dan de voorlichting. Minister Zalm meldt trots in het Ecofin-overleg op 28 november jl. dat

de ‘Nederlandse voorlichtingsinspanning veruit het krachtigst van alle eurolanden’ is, terwijl directeur Wellink van De Bank in DNB-magazine meldt dat Nederland in de voorlichting van het begin af aan minder actief is geweest dan andere landen. Hoe het ook zij: hier wreekt zich het feit dat er geen referendum over dit onderwerp is gehouden, want een mooi neveneffect van een referendum is de maatschappelijke discussie die ontstaat in de campagne - en daar kan geen voorlichtingsinspanning tegen op.

IMF en Wereldbank

Van de EU naar het IMF en de Wereldbank, die liberale eenheidsconcepten voor sanering van overheidsfinanciën en capitulatie voor de vrije markt opleggen aan ontwikkelingslanden. Het verzet tegen deze globalisering neemt internationale vormen aan. Alternatieve actievoerders, hardnekkige anti-kapitalisten en oprecht verontruste burgers weten zich gesteund door wetenschappers van naam en faam. Ook voormalige medewerkers laten zich niet onbetuigd, zoals Joseph Stiglitz die in een artikel in De Groene Amsterdammer van 30 september jl. ons een blik achter de coulissen van het IMF gunt. Stiglitz was van 1993 tot 1997 adviseur van Clinton en daarna tot 1999 chef-econoom en vice-president van de Wereldbank. Hij bekritiseert de uniformiteit van de bezuinigingsrecepten die het IMF aan ontwikkelingslanden oplegt.

Déze globalisering van economische verhoudingen dragen bij aan de ondermijning van de zo noodzakelijke diversiteit van mensen, culturen en staten op wereldschaal. Met de nadruk op déze, want globalisering-op-zich is onvermijdelijk. De ontwikkeling van de ICT-sector doet afstands- en tijdlimieten verschrompelen. IMF en Wereldbank moeten omgevormd worden tot transparante en democratische instellingen die programma’s ontwikkelen in samenspraak met NGO’s die aansluiten bij lokale behoeften en aspiraties.

Veranderingen die volgens GroenLinks bij de WereldBank nodig zijn:

  1. De nadruk bij het verstrekken van leningen moet verschoven worden van kwantiteit naar kwaliteit, rekening te houden met sociale (waaronder de positie van de vrouw) en milieuaspecten en de meetinstrumenten moeten hierop afgestemd worden.
  2. De WereldBank heeft een blinde vlek voor de informele sector en het Midden- en Kleinbedrijf in ontwikkelingslanden en staart zich blind op multinationals en multimiljonairs. Nadruk moet liggen op de creatie van een goed "enabling environment", het afdekken van te grote risico's voor lokale banken en scholing.
  3. Ontvangende landen, maatschappelijk middenveld en democratische instituten moeten meer invloed krijgen op het te volgen beleid: de armoedebstrijdingsstrategiën, die geïntegreerd dienen te worden met de nationale duurzaamheidplannen.
  4. De WereldBank moet verplicht worden verantwoording af te leggen over hoe zij geld heeft uitgegeven en moet jaarlijks verantwoording afleggen over het door haar gevoerde beleid in alle landen en wat zij met dat beleid bereikt heeft.

Wat is de opvatting van de minister over deze voorstellen en hoe ziet hij zijn rol als hij, samen met zijn ambtsgenoot van ontwikkelingssamenwerking de halfjaarvergaderingen van WereldBank / IMF bezoekt? En dan is er de Nederlandse bewindvoerder bij de WereldBank. Die moet duidelijke richtlijnen meekrijgen, opdat het WereldBankbeleid getoetst wordt aan de eisen die Nederland stelt aan ontwikkelingsbeleid. Het parlement moet regelmatig overleg kunnen voeren met de bewindvoerder en geïnformeerd worden.

Hypotheekrenteaftrek

Terug naar de Hollandse huiselijkheid: de volledige hypotheekrenteaftrek: uniek in Europa. In de miljoenennota is een apart hoofdstuk opgenomen over de fiscale aspecten van het eigen woningbezit. Begin en eind van de redenering is dat in het regeerakkoord is vastgelegd dat de hypotheekrenteaftrek voor de financiering van de eerste eigen woning ongewijzigd blijft. En zolang de PvdA dit conservatieve standpunt aanhangt, is het onbespreekbaar.

Over de inhoud valt wel het een en ander op te merken, zeker daar waar meer subjectieve oordelen de tekst in sluipen, zoals het veronderstelde maatschappelijk voordeel van eigenwoningbezit, namelijk dat het bewoners stimuleert ‘zich meer betrokken te voelen bij het in stand houden van de kwaliteit van de eigen woning en de woonomgeving’. Bewoners van woonwagencentra en AZC’s kunnen meepraten over deze betrokkenheid, die vooral door de angst voor waardevermindering wordt ingegeven. Het is een onzinnige redenering, alsof huurders geen belang hebben bij een goede woning en een leefbare woonomgeving en daar ook voor opkomen.

In de nota blijven vervelende bijverschijnselen onbesproken; sommige zijn ook recent opgedoken. Zoals het effect van het Nederlandse systeem voor België, waar de marktprijs laag is vanwege de beperkte hypotheekrenteaftrek. Er is daar een run op woningen en grond door Nederlanders die de volledige hypotheekrenteaftrek genieten en daarmee de prijzen zo opdrijven dat het voor Belgen moeilijk is daar tegen op te bieden. Een ander effect is de onlangs gediagnotiseerde hypotheekziekte: mensen die door hypotheekschuld gedwongen worden in een uitkeringssituatie te bivakkeren.

Het aardige van de nota zit in de staart, waarin alternatieven tegen het licht worden gehouden. Daar uit blijkt dat verschillende door GroenLinks bedachte varianten, zoals beperking van de hypotheekrenteaftrek en het plaatsen van de eigen woning in box 3 voordelig voor lage en onvoordelig voor hoge inkomens is. Terwijl het nu andersom is. De conclusie van de regering dat de huidige situatie evenwichtig is, kan dan ook moeilijk gevolgd worden, tenzij evenwicht gedefinieerd wordt als ‘de sterkste schouders innen de grootste belastingvoordelen’.

Slot

De aanbieding van deze miljoenennota ging gepaard met de trotse mededeling van minister Zalm dat deze begroting een overschot heeft. De laatste keer dat dit het geval was, was de begroting 1950 die PvdA-minister Lieftinck op Prinsjesdag 1949 presenteerde en zo sprak minister Zalm op dinsdag 19 september de Tweede Kamer toe: ‘toen was ik nog niet geboren’. Nu laat ik maar in het midden of er een oorzakelijk verband bestaat tussen beide fenomenen, maar het lijkt me passend om een korte typering van Lieftinck te citeren uit tamelijk onverdachte bron, (WP, zesde druk). Het begin van de typering komt wel een klein beetje overeen met de huidige minister, maar daarna treedt de verwijdering in:

‘De portefeuille van Financiën heeft hij door alle kabinetswisselingen heen behouden, wat hem de gelegenheid gaf, in sterke mate zijn stempel te drukken op de na-oorlogse Nederlandse politiek. Hierbij toonde hij zich een overtuigd voorstander van staatsingrijpen in het economische leven en van de gedachte dat belastingheffing naast het vullen van ‘s lands schatkist ook ten doel heeft, een herverdeling van inkomens en vermogens tussen burgers te bewerkstelligen.’