Leo Platvoet

[ Start ] [ Contact ] [ Sitemap ] [Zoeken]

 

Odyssee Reisgidsen

Monarchie & Republiek 

Herman Gorter

GroenLinks

Een Ander Nederland

Gepubliceerde artikelen

Dualisme

Zuidelijke Kaukasus

Dinsdagboek

Eerste Kamer

Raad van Europa

Emancipatiemachine

Stappen door de Nieuwe Stad

PSP

Reisverslagen

BMC

 

 

 Wet Dualisering Provinciebestuur 

(28384) schriftelijke inbreng 

 

De fractie van GroenLinks heeft met belangstelling kennis genomen van de Wet dualisering provinciebestuur. Deze wet vertoont een grote gelijkenis met de al van kracht zijnde Wet dualisering gemeentebestuur. De meer algemene kanttekeningen die bij de behandeling van deze wet zijn gemaakt, zowel van de zijde van de regering als van de zijde van beide Kamers, cq. beide GroenLinks fractie(s) zijn voor een groot ook van toepassing op deze wet. Dat neemt niet weg dat ook deze wet op de eigen merites beoordeeld moet worden. Temeer daar er natuurlijk ook verschillen tussen gemeenten en provincies zijn. Niet alleen voor wat betreft de staatsrechterlijke positie, maar ook in de belevingswereld van kiezers.

Provincie in problemen?

Opvallend is dat in de opdracht van de Staatscommissie Dualisme en Lokale Democratie alleen gesproken werd over het gemeentelijke niveau. Desalniettemin heeft de commissie in een annex ook aandacht besteed aan de provincie en geconcludeerd dat ook hier dualisering wenselijk is. In het kabinetsstandpunt 'Dualisme en lokale democratie' is hier bij aangesloten. In dit kabinetsstandpunt wordt dualisering van de provincie verwelkomd als een van de antwoorden op de zorg over het probleemoplossend vermogen van de verschillende overheden (dus ook van de provincie). Maar er worden ook enige speerpunten genoemd die daar mede een antwoord op vormen: meer mogelijkheden voor de provincie voor een directe beinvloeding en het invoeren van een correctief referendum. Deelt de minister de opvatting in dit kabinetsstandpunt dat er wat schort aan het probleemoplossend vermogen van -in dit geval- de provincie. Zo ja, zou de minister daar op deze plek dan wat dieper op in willen gaan. Hoe manifesteert zich dit onvermogen? Welke mogelijkheden voor meer directe beinvloeding ziet de minister? Is de schaalgrootte van de provincies een van die mogelijkheden, zoals ook wordt geconcludeerd in het rapport 'Op schaal gewogen': De schaal waarop de grote inrichtingsvragen (verstedelijking, lokale economie, waterbeheer, duurzaamheid, landinrichting) spelen gaat in een aantal opzichten die van de provincies te boven. Ziet de minister een relatie tussen dualisering -als middel om tot een aantrekkelijker profiel van de provinciale politiek te komen - en de schaal- en bevoegdhedendiscussie? Deelt de minister het kabinetsstandpunt m.b.t. de speerpunten, waaronder het correctief referendum?

Zou de minister kunnen uitleggen waarom hij blijkens de Handelingen in de Tweede Kamer heeft gezegd dat je ook tot de conclusie moet komen dat de provincie in ons bestel niet bestaat. (blz. 416 dd 2 oktober 2002.

Overdracht van bevoegdheden

In de Memorie van Toelichting wordt benadrukt dat er -naast structurele maatregelen-cultuurveranderingen nodig zijn om de herkenbaarheid van het provinciale bestuur bij burgers en maatschappelijke groeperingen te vergroten. Inmiddels is via de vernieuwingsimpuls al veel in gang gezet. Hieruit blijkt dat veel cultuurveranderingen ook onder de huidige, monistische verhoudingen, kunnen worden doorgevoerd. Ook veel voorstellen die in de wet worden gedaan en die een versterking van de positie van Provinciale Staten beogen, kunnen onder monistische verhoudingen worden doorgevoerd. Dat geldt niet voor de ontvlechting van gedeputeerden en statenleden. Indien gedeputeerden niet langer deel uit maken van de staten kan dat een scherper profiel van de provinciale politiek opleveren. Tegen dat onderdeel van deze dualiseringswet heeft GroenLinks dan ook geen overwegende bezwaren. Anders ligt dat voor het overhevelen van bevoegdheden van provinciale staten naar het college van gedeputeerde staten. Het is Groenlinks een raadsel hoe de positie van de provinciale staten versterkt kan worden -wat immers een van de doelstellingen van deze wet is- door haar bevoegdheden af te nemen. Dat gebeurt al enigszins in deze wet, maar het lijkt het vaste voornemen van de minister zijn om in een vervolg wetgevingstraject daar nog meer werk van te maken. Wij vragen de minister toe te lichten hoe deze tegenstrijdigheid tussen doel en middel verklaard kan worden. Wij wijzen in dit verband naar de column van D. Elzinga, de aartsvader van de dualisering, in Binnenlands Bestuur dd 8 maart 2002. Hierin reageert hij, na aanvaarding van de Wet Dualisering gemeentebestuur in de Eerste Kamer, op de breed in het Kamerdebat geuite zorg m.b.t. de overdracht van bestuursbevoegdheden. Hij schrijft o.a. dat het verstandig is eerst ervaring op te doen met het geintroduceerde stelsel alvorens meer bevoegdheden over te hevelen. Het zou heel goed kunnen zijn dat de institutionele ontvlechting die nu is gerealiseerd meer dan voldoende mogelijkheden biedt om de gemeentepolitiek een meer herkenbaar karakter te geven. Overdracht van bestuursbevoegdheid zou de gerealiseerde herkenbaarheid zelfs wel eens kunnen schaden, omdat dan opnieuw de machtspositie van het college te groot wordt.

In dit verband vragen wij de minister of hij bereid is eerst de evaluatie van deze wet af te wachten (artikel XVII) alvorens met wetsvoorstellen te komen die bevoegdheden van provinciale staten naar gedeputeerde staten overhevelen.

De regering spreekt in de Memorie van Toelichting de verwachting uit dat de verduidelijking van de rollen van de provinciale bestuursorganen zal leiden tot een grotere zichtbaarheid van de buitenwacht van het provinciebestuur als geheel. Welke concrete, kwantificeerbare doelen heeft de regering daarbij voor ogen? Op welke wijze wordt in de evaluatie deze verwachting operationeel gemaakt en getoetst?

Onduidelijk is wat de opvatting van de minister is over het grondwettelijk loslaten van het hoofdschap van PS. In het debat met de Tweede Kamer had hij nog geen mening over dit advies van de ROB. Is dit inmiddels wel het geval? Als de minister van mening is dat de eindverantwoordelijk van PS (en gemeenteraden) in stand blijft, heeft dit dan geen gevolgen voor het hoofdschap in die zin dat ook het hoofdschap voor deze organen in stand blijft?

Provinciale Staten

In artikel Ja wordt voorgesteld in artikel 23 een lid toe te voegen waarin Provinciale Staten verplicht zijn hun besluitenlijsten op de in de provincie gebruikelijke wijze openbaar te maken. Eenzelfde formulering is opgenomen t.a.v. de besluitenlijst van GS. Waarom is er voor de behoudende passage op de in de provincie gebruikelijke wijze gekozen? Beoogt deze wet nu juist niet dat er verandering komt in de gebruikelijke wijzen? Duidt de term vernieuwingsimpuls hier niet op? Bent u bereid te entameren dat de provincies een actieve openbaarheid zoeken, bijv. door eenieder in de gelegenheid te stellen per email de besluitenlijsten toegezonden te krijgen?

Maakt naar de mening van de minister een lijst van aan- en afwezige leden deel uit van de besluitenlijst? Maakt het niet aanvaarden van een motie of amendement deel uit van een besluitenlijst van PS? Maakt het innemen van een minderheidsstandpunt van een gedeputeerde of de CdK deel uit van een besluitenlijst? Is de minister het met ons eens dat alleen begrijpelijke besluitenlijsten een genoegzame invulling van dit artikel kunnen zijn?

Uit antwoorden van de minister in de Nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer blijkt dat de minister er van uit gaat dat er geen verandering in het tijdsbeslag komt van het statenlidmaatschap. Heeft de minister kennis genomen van het artikel in het blad Provincies.nl van november 2002, waarin het CDA in Zuid-Holland er van uitgaat dat statenleden, exclusief reistijd, zo=n 20 uur in de week beschikbaar hebben. Ook in andere partijen -euin andere provincies- wordt vaak op dergelijk tijdsbeslag gerekend. Acht de minister de huidige vergoedingsregeling voor Statenleden billijk t.o.v. het tijdsbeslag van 20 uur in de week? Acht de minister het billijk t.o.v. het tijdsbeslag en het inkomen dat leden van GS ontvangen.

Gedeputeerde Staten

De commissie-Bleker stelt voor de zittingsduur van gedeputeerden maximaal twee termijnen te laten zijn. In een reactie stelt de minister dat dit te ver gaat, omdat er gevallen denkbaar zijn dat een langere zittingsduur goed te verdedigen is. Welke gevallen zijn dit? Erkent de minister dan het te lang zitting hebben van een bestuurder op dezelfde plek meer negatieve dan positieve kanten heeft? Zou de minister er wel iets voor voelen om gedeputeerden te binden aan maximaal drie termijnen?

Is de veronderstelling juist dat artikel 35B lid 3 ook geldt voor part-time gedeputeerden?

M.b.t. artikel 40 b lid 3: waarom is er niet voor gekozen een formulering op te nemen analoog aan artikel 66 lid 3 van de provinciewet in plaats van verwijzing naar artikel 11? Is het aan provinciale staten om te beoordelen of een gedeputeerde een nevenfunctie heeft, cq. wil gaan uitoefenen die een goede vervulling van het ambt in de weg staat? Hoe meldt de gedeputeerde zijn voornemen tot aanvaarding van een nevenfunctie aan provinciale staten?

In de wet is er geen tijdslimiet voor de demissionaire periode van GS tussen verkiezingen en vorming van een nieuw GS. Op welke -terughoudende- wijze moeten naar de mening van de minister GS invulling geven aan deze demssionaire periode?

Commissaris der Koning

Erkent de minister dat er een ongerijmdheid zit in de positie van de CdK? In het kader van de dualisering worden de posities van secretaris en griffier -terecht- onverenigbaar verklaard, een gedeputeerde kan geen statenlid zijn en de voorzitter van een statencommissie moet statenlid zijn. Is het niet consequent deze ontvlechting ook tot het voorzitterschap uit te strekken? Is de minister bereid hiervoor de nodige stappen te zetten, ongeacht het antwoord op de vraag of de aanstellingswijze van de CdK moet worden gewijzigd? Wij verwachten een inhoudelijker antwoord dan dat deconstitutionalisering van het voorzitterschap wordt betrokken bij de voorbereiding van hoofdstuk 7 van de Grondwet.

In artikel 53a krijgt de CdK de bevoegdheid om onderwerpen aan de agenda van GS toe te voegen en ten aanzien van de geagendeerde onderwerpen met een eigen voorstel te komen. Wij nemen aan dat het in beide gevallen onderwerpen zijn die in de portefeuille van een ander lid van GS thuishoren. Klopt deze aanname? Hoe ziet de minister dat voor zich? Gaat de CdK voor de ambtelijke voorbereiding van een eigen interventie gebruik maken van ambtelijke ondersteuning die onder de andere portefeuillehouder valt? En aannemende dat die interventie een andere inhoud of standpuntbepaling kent -waarom zou de CdK anders deze activiteit ontplooien - hoe ziet de minister dan dat deze nieuwe mogelijkheid de eenheid van beleid bevordert? Is de minister met ons van mening dat mede gezien het feit dat de CdK niet gekozen is en geen politiek programma heeft, deze interventies tot het uiterste beperkt moeten worden?

Artikel 75: waarom is er voor gekozen op twee gedachten te hinken m.b.t. de waarneming van de CdK als voorzitter van de statenvergadering, nl. dat het langstzittende lid waarneemt dan wel dat provinciale staten een ander lid kunnen aanwijzen. Waarom is niet voor de laatste mogelijkheid gekozen, waarbij de staten kunnen kiezen voor het lid dat het meest geschikt is. Vaak is dat juist niet het langst zittende lid.

De ervaring in gemeenten leert dat dit artikel wordt gelezen als dat de wetgever de voorkeur uitspreekt voor het langst zittende lid. Deelt de minister deze interpretatie?

Gemeenteraden laten een lid ook voorzitten als de burgemeester als collegelid een voorstel moet verdedigen. Het is te verwachten dat dit ook in statenvergaderingen gaat gebeuren. Acht de minister dat passend binnen de huidige wettekst.

 

Diverse artikelen

Artikel 79F lid g: in de hele wettekst wordt provinciale staten zonder lidwoord voorafgegaan. Zo niet hier. Wordt in dit lid bedoeld: lid van provinciale staten van de betrokken provincie analoog aan lid i?

In artikel UU wordt provinciaal bestuur vervangen door GS in artikel 110 en 111 van de Provinciewet. Het betreft mededelingen van de regering aan de provincie van standpunten en voornemens die voor de provincie van belang zijn. Is de regering niet met ons van mening dat deze mededelingen ook voor PS van belang zijn? Waarom is niet gewaarborgd dat deze mededelingen ook PS bereiken?

M.b.t. artikel 112 van de provinciewet wordt voorgesteld in in het eerste lid eveneens provinciale besturen te vervangen door de betrokken GS. Het betreft hier de gelegenheid geven aan GS om een oordeel te geven omtrent voorstellen van wet, ontwerpen van algemene maatregel van bestuur, of ontwerpen van ministeriële regeling waarbij bijv. wijziging wordt gebracht in de taken en bevoegdheden van GS. Nu is het waarschijnlijk dat de regering komt met wetsvoorstellen die bevoegdheden en taken wijzigen van GS, nl. een overdracht van PS naar GS. Zou het niet van fatsoenlijk bestuur getuigen als ook PS door de minister in de gelegenheid wordt gesteld hierover een oordeel uit te spreken?

M.b.t. artikel 116; waarom is in de nieuwe tekst PS uit de boot gevallen. PS behouden immers nog een aantal bevoegdheden, zoals de vaststelling van de begroting en van verordeningen?

Artikel XVII: kan de minister verzekeren dat in het kader van de evaluatie van deze wet ook de opvattingen van statenleden aan bod komen? Wordt in deze evaluatie ook aandacht geschonken aan het effect van de overheveling van bevoegdheden van PS naar GS op de machtsbalans tussen PS en GS?