Wet
Dualisering Provinciebestuur
(28384)
plenair
debat 14
januari 2002
Deze
wet is een logische vertaling naar de provincie van de Wet dualisering
gemeentebestuur (WDG) en volgt deze Wet dualisering provinciebestuur (WDP) ook
naadloos. Bij
de discussie in de EK over de WDG is
door GroenLinks een groot aantal opmerkingen van meer algemene aard gemaakt, die
terugsloegen op het werk van de commissie Elzinga en het kabinetsstandpunt
hierover.
Opmerkingen die ook over deze wet kunnen worden gemaakt.
Zo
plaatsten wij kritische kanttekeningen bij de nogal overdreven, te sombere
analyse van de veronderstelde crisis in het lokale bestuur, de
hooggespannen verwachtingen die werden geuit m.b.t. de revitalisering van de
gemeentepolitiek als gevolg van deze wet en de nogal semantische discussie over
de begrippen monisme en dualisme.
Veel
van wat in de wet –zeer terecht- werd voorgesteld om de positie van de
gemeenteraad te versterken had en heeft weinig met dualisme te maken en was ook
onder monistische verhoudingen door te voeren, cq. in vele gemeenten al in
praktijk gebracht. Veel
kritiek op de lokale, monistische bestuurspraktijk was –en is- ook van
toepassing op het dualistische politieke bestuur dat Nederland op landelijk
niveau heeft. Centraal
in de benadering van GroenLinks staat de versterking van de positie van de
gekozen volksvertegenwoordiging ten opzichte van regering/GS/B&W.
De
WDG en WDP bevatten een groot aantal maatregelen, faciliteiten en rechten die
deze positie versterken (eigen griffie, recht van enquęte, ambtelijke bijstand,
rechten van individuele raads- en statenleden enz.).
Dualisering
moet worden geplaatst in een breder perspectief van bestuurlijke vernieuwing,
waarin verdere democratisering hét sleutelbegrip is: geen benoemde maar gekozen
politieke bestuurders, vormen van directe democratie (referenda) en een grotere
zeggenschap van burgers over hun woon- en werksituatie. En
er moet een ware cultuuromslag plaatsvinden in de parlementaire organen:
zelfbewuste, assertieve, mondige en creatieve volksvertegenwoordigers die de
kunst verstaan een herkenbaar politieke debat te voeren over een
maatschappelijke agenda die er toe doet. Niet zozeer het dualisme-op-zich, maar die verdere democratisering en
noodzakelijke cultuuromslag zullen bijdrage aan een grotere legitimatie van
vertegenwoordigende organen. Het
vorige kabinet zat nog enigszins op deze lijn. Zo
werd in het kabinetsstandpunt over het rapport van de commissie Elzinga
dualisering van de provincie verwelkomd als een van de antwoorden op de zorg
over het probleemoplossend vermogen van de verschillende overheden (dus ook van
de provincie). Maar
er werden ook enige speerpunten genoemd die daar mede een antwoord op vormen:
meer mogelijkheden voor directe beďnvloeding en het invoeren van een correctief
referendum.
Dit
demissionaire kabinet heeft weinig op met verdere democratisering (zie het
intrekken referendumwet) en daarmee dreigt de dualisering een geďsoleerd
traject te worden, beroofd van de broodnodige inbedding in een bredere stroom
van bestuurlijke en democratische vernieuwing. Maar de dagen van dit kabinet
zijn geteld…
Positie
provincies
De
provincie kampt met een behoorlijke identiteitscrisis.
Of wordt deze aangepraat?
Bestaat ‘de’ provincie eigenlijk wel?
Deze minister zei bij de behandeling van deze wet in de Tweede Kamer ‘dat je
ook tot de conclusie moet komen dat de provincie in ons bestel niet bestaat.’.
Daar naar gevraagd, bedoelt hij te zeggen dat provincies verschillende
identiteiten hebben.
In het noorden en zuiden van het land zijn ze steviger in de hoofden en harten
van mensen verankerd dan in de Randstad.
Het
blad van de provincie Noord-Holland doet in het jongste nummer aan
zelfkastijding door uitgebreid de Maastrichtse hoogleraar Korsten aan het woord
te laten die na het nodige onderzoek een aantal pittige opmerkingen maakt aan
het adres van de provinciale politiek. ‘PS vormen een ongezonde politieke
arena…de meeste debatten zijn oninteressant….te veel
eenstemmigheid…(statenleden zijn) vaak typische bestuurders van wie niet veel
creativiteit en durf verwacht moet worden…provinciale politiek wordt teveel
gekenmerkt door rust, stabiliteit, evenwicht, voorzichtigheid, diplomatie,
interne gerichtheid…’ En zo gaat het nog een tijdje door.
De
provincies voelen zelf ook nattigheid en nemen assertief het voortouw in de
discussie over de toekomst, zoals blijkt uit de rapporten ‘Financiële
slagkracht van de provincies’ en ‘Op schaal gewogen’.
De
schaaldiscussie over provincies wordt de laatste tijd weer in volle hevigheid
gevoerd.
Er circuleren voorstellen om met name in de Randstad de provincies op te schalen
en ook een andere positie als middenbestuur te geven.
Het takenpakket, toch de doorslaggevende factor als het gaat om een voor de
bevolking herkenbaar en relevant bestuur, staat ter discussie.
De grote steden willen wel een deel van dat takenpakket in eigen beheer nemen.
De vraag is gerechtvaardigd hoe de hele dualiseringsoperatie zich verhoudt tot
de mogelijke uitkomst van deze discussie.
In
dit standpunt van het vorige kabinet wordt dualisering van de provincie
verwelkomd als een van de antwoorden op de zorg over het probleemoplossend
vermogen van o.a. de provincie.
Deelt de minister de opvatting in dit kabinetsstandpunt dat er wat schort aan
het probleemoplossend vermogen van -in dit geval- de provincie. Zo ja, hoe
manifesteert zich dit onvermogen?
En in welke richting moet de oplossing worden gezocht? Is de schaalgrootte van
de provincies een van die mogelijkheden, zoals ook wordt geconcludeerd in het
rapport ‘Op schaal gewogen’: ‘De schaal waarop de grote inrichtingsvragen
(verstedelijking, lokale economie, waterbeheer, duurzaamheid, landinrichting)
spelen gaat in een aantal opzichten die van de provincies te boven’. Ziet de
minister een relatie tussen dualisering -als middel om tot een aantrekkelijker
profiel van de provinciale politiek te komen - en de schaal- en
bevoegdhedendiscussie?
Versterking
positie Provinciale Staten
De
WDP zorgt voor een versterking van de positie van Provinciale Staten als geheel,
maar ook van fracties en individuele statenleden.
Dat is zonder meer positief.
In
de Memorie van Toelichting wordt benadrukt dat er - naast structurele
maatregelen -cultuurveranderingen nodig zijn om de herkenbaarheid van het
provinciale bestuur bij burgers en maatschappelijke groeperingen te vergroten.
Inmiddels is via de vernieuwingsimpuls al veel in gang gezet.
Hieruit
blijkt dat veel cultuurveranderingen ook onder de huidige, monistische
verhoudingen, kunnen worden doorgevoerd.
Ook veel voorstellen die in de wet worden gedaan en die een versterking van de
positie van Provinciale Staten beogen, kunnen onder monistische verhoudingen
worden doorgevoerd.
Dat
geldt niet voor de ontvlechting van gedeputeerden en statenleden.
Indien gedeputeerden niet langer deel uit maken van de staten kan dat een
scherper profiel van de provinciale politiek opleveren.
Dat
blijkt wel uit de verschillende ervaringen die na een jaar gemeentelijk dualisme
zijn opgedaan.
Veel gemeenteraden worstelen nog met de nieuwe verhoudingen en het is zeer de
vraag of de machtsbalans is verschoven van college naar raad.
Overhevelen
bestuursbevoegdheden
Het
is de vraag of die machtsbalans wel ten goede kan verschuiven als bevoegdheden
van provinciale staten naar het college van gedeputeerde staten worden
overgeheveld. Daar zit voor GroenLinks de pijn, het ongerijmde, het raadsel van
de dualisering: hoe kan de positie van de provinciale staten versterkt worden
-wat immers een van de doelstellingen van deze wet is- door haar bevoegdheden af
te nemen.
Dat
gebeurt al enigszins in deze wet, maar het lijkt het vaste voornemen van de
minister zijn om in een vervolg wetgevingstraject daar nog meer werk van te
maken.
Wij vragen de minister toe te lichten hoe deze tegenstrijdigheid tussen doel en
middel verklaard kan worden.
Wij
wijzen in dit verband naar de column van D. Elzinga, de ‘aartsvader’ van de
dualisering, in Binnenlands Bestuur dd 8 maart 2002.
Hierin
reageert hij, na aanvaarding van de Wet Dualisering gemeentebestuur in de Eerste
Kamer, op de breed in het Kamerdebat geuite zorg m.b.t. de overdracht van
bestuursbevoegdheden.
Hij schrijft o.a. dat het verstandig is eerst ervaring op te doen met het geďntroduceerde
stelsel alvorens meer bevoegdheden over te hevelen.
‘Het
zou heel goed kunnen zijn dat de institutionele ontvlechting die nu is
gerealiseerd meer dan voldoende mogelijkheden biedt om de gemeentepolitiek een
meer herkenbaar karakter te geven.
Overdracht
van bestuursbevoegdheid zou de gerealiseerde herkenbaarheid zelfs wel eens
kunnen schaden, omdat dan opnieuw de machtspositie van het college te groot
wordt.’
Deze
opvatting van Elzinga onderschrijven wij.
Waarom
dwingend opleggen dat bestuursbevoegdheden van PS naar GS worden overgeheveld,
ook als het om medebewind gaat?
Waarom niet aan PS de vrijheid laten zelf te bepalen wat naar GS gedelegeerd kan
worden?
De
antwoorden die de minister over deze prangende kwestie in de schriftelijke
voorbereiding heeft gegeven kunnen niet overtuigen.
Dat de overheveling van medebewindsbevoegdheden ‘van groot belang’ is klinkt
als een bezweringsformule, maar overtuigt geenszins.
Evenmin het ‘argument’ dat de provincie de gemeente moet volgen.
Beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Laat
de minister nou eens ingaan op twee argumenten om zeer terughoudend te zijn met
die overdracht van bestuursbevoegdheden:
·
strijdig
met het streven naar een versterking van de positie van raad en staten
·
strijdig
met het streven naar herkenbaarheid en transparantie: juist de te overhevelen
bevoegdheden zijn veelal zaken die bewoners direct raken en die daarvoor invloed
willen uitoefenen op volksvertegenwoordigers die in alle openbaarheid besluiten
en daarover verantwoording afleggen.
Die
overdracht van bevoegdheden kan niet los worden gezien van het hoofdschap van PS
(en gemeenteraad). Voor de overdracht van autonome (onbepaalde)
bestuursbevoegdheden van PS naar GS is een grondwetswijziging nodig, die deze
minister ook wil gaan voorbereiden.
De discussie hierover is natuurlijk pas aan de orde als dat wetsvoorstel ooit de
Tweede en Eerste Kamer zou bereiken.
Toch een voorschot, want is dit wel een wenselijke route?
Het hoofdschap bij de direct gekozen volksvertegenwoordiging weghalen is een
grove aantasting van het uitgangspunt dat het uitoefenen van macht gelegitimeerd
is als de bezitters van deze macht democratisch worden gekozen.
De
nu in gang gezette dualisering schiet veel te veel door v.w.b. de overheveling
van bevoegdheden naar een orgaan (in dit geval GS) dat in de beslotenheid
vergadert, de politieke pluriformiteit van de Staten ontbeert en zo alleen nog
maar veel machtiger wordt dan de volksvertegenwoordiging.
Ook in het duale stelsel is er sprake van gedeelde, wederzijds afhankelijke
macht, bijv. bij wetgeving.
Het huidige systeem van delegeren en mandateren is dat in feite ook.
De
minister kan dan wel betogen dat de eindverantwoordelijkheid van de Staten in
tact blijft, maar dat is discutabel indien deze verantwoordelijkheid ontdaan
wordt van concrete bevoegdheden.
Natuurlijk, de kaderstellende en budgettaire bevoegdheden blijven bij de Staten,
maar dit zijn vaak algemene, vrij theoretische en abstracte onderwerpen.
Discussies hierover krijgen al snel de predikaten waar Korsten het over had.
De reactie van de minister dat de Staten hun positie en macht kunnen gebruiken
om GS te controleren op de uitoefening van de hen overgedragen bevoegdheden gaat
voorbij aan het feit dat dit per definitie achteraf is en dat in zo’n
discussie al snel de vertrouwensvraag sluipt.
Als
op een concreet onderwerp (bijv. een subsidiebeschikking) GS een al genomen
besluit niet wenst te wijzigen onder druk van PS, rest PS niet anders dan het
opzeggen van vertrouwen.
Dit gebeurt natuurlijk niet en zo zal langzaam maar zeker het beeld gaan
overheersen van een machteloze PS, juist bij die zaken die voor burgers zo
herkenbaar zijn.
De
motie die de EK bij de behandeling van WDG heeft aangenomen m.b.t. het wachten
op de evaluatie alvorens meer bevoegdheden over te dragen duidt op de grote zorg
die er in de EK leeft op dit punt.
Het is treurig dat de minister –in navolging van zijn op dat moment ook
demissionaire voorganger- de motie niet wil uitvoeren.
Dat heb je nou met zo’n duaal systeem en als GroenLinks de zaak op de spits
wil drijven zou er een motie van afkeuring moeten worden ingediend tegen deze
demissionaire minister, een week voor de verkiezingen.
Nog afgezien van het antwoord op de vraag of zo’n motie het zou halen: de
inhoud van de kwestie is belangrijker dan de poppetjes. Zeker als het een
demissionaire minister betreft van een partij waarvan het met de dag onzekerder
wordt of deze door zal regeren.
Bovendien:
het aardige van de motie is dat deze iets aan de minister verzocht, maar dat de
Kamer zelf ook bij machte is de essentie van de motie uit te voeren. Een logisch
gevolg van het standpunt van de EK is dat de vervolgwetten die overdracht van
bevoegdheden regelen, pas in behandeling worden genomen door deze EK als er de
beschikt kan worden over een evaluatie, waarin juist ook het aspect van de
machtsbalans tussen raad/PS en GS/B&W aan de orde is.
Ik
noteer daarbij overigens met plezier dat deze minister het blijkens zijn
antwoord ook zinvol acht om het aspect van die machtsbalans in de evaluatie te
betrekken.
Besluitenlijsten
GS
n
navolging van de in de veegwet WDP worden de besluitenlijst van GS openbaar.
Dat is mooi.
Toch is de formulering te behoudend.
De passage dat openbaarmaking plaats vindt op ‘op de in de provincie
gebruikelijke wijze’ is toch eigenlijk vreemd.
Ten
eerste waren die besluitenlijsten niet openbaar en is er dus nog geen gebruik;
ten tweede kent een provincie verschillende manieren van openbaar maken, al naar
gelang het onderwerp, en ten derde is juist op het punt van informatieoverdracht
veel veranderd en duidt ‘gebruikelijk wijze’ op een grote mate van
behoudzucht.
Dus
waarom niet gewoon de provincies stimuleren de besluitenlijsten van GS op de
website te zetten en belangstellenden in staat te stellen zich gratis te
abonneren op een digitale nieuwsbrief met meer informatie?
Demissionaire
status GS
GroenLinks
kon niet de behoefte onderdrukken de regering te vragen naar de wijze waarop GS
invulling moeten geven aan de demissionaire periode. En wat antwoordt de
regering?
'Het
ligt dan ook voor de hand om voor de manier waarop gedeputeerden aan een
demissionaire periode invulling geven, aansluiting te zoeken bij
plannen
en beleidsvoorstellen te lanceren. In het geval van lopende
beleidsprocessen
zal per geval moeten worden bezien of alle aspecten
van deze processen zonder meer kunnen
doorgaan. Verder zullen alle
besluiten die gedeputeerde staten kan
nemen en waarvan moet worden aangenomen
dat deze politiek gevoelig zijn, moeten wachten totdat een
nieuw
college van gedeputeerde staten is benoemd.'
Als
MP Balkenende deze opvatting had neergelegd in het interpellatiedebat dat de EK
in november met hem hield, was de discussie aanmerkelijk bevredigender verlopen.
Is
deze opvatting over de status van de demissionaire periode nu het officiële
regeringsstandpunt?
Commissaris
der Koning
In
antwoorden op een van onze vragen erkent de minister dat er een zekere
ongerijmdheid zit in de positie van de CdK, die zowel GS voorzit als het orgaan
dat GS moet controleren: PS.
Verder dan deze constatering kan de minister niet gaan, zo stelt hij, ‘gelet
op de huidige grondwet’.
Hoezo?
De
huidige grondwet stelt ook dat het hoofdschap bij de gemeenteraad en PS berust,
toch steekt de minister niet onder stoelen of banken dat hij de grondwet op dit
punt wil veranderen.
Waarom durft hij dit niet op dit punt uit te spreken? Het is toch zonneklaar dat
de spagaat waarin de CdK (en de Burgemeester) moeten verkeren onhoudbaar is
onder duale verhoudingen?
Op
onze vraag wat de minister vond van de bestaande praktijk in gemeenten dat de Burgemeester
als voorzitter van de raad vervangen wordt als hij in de functie van
portefeuillehouder of voorzitter van B&W het woord moet voeren –en dat dit
ook in Statenvergaderingen zou kunnen gaan gebeuren- antwoordt de minister dat
de wet hier geen basis voor biedt.
Toch is het te begrijpen dat dit gebeurt.
Wat doet de minister hiermee?
Gedogen, al is dat in strijd met de nieuwe Zalm-norm? Of stuurt hij de politie
er op af?