|
|
De Nacht van Wiegel & het nut van de Eerste Kamer Geplaatst in Het Parool van 18 juni 1999 Het is toch een sterk staaltje. Ben je net gekozen als Eerste Kamerlid en neem je je voor als ''jonge' senator (Abraham nog niet gezien) dit grijze gezelschap te revitaliseren of een senator van VVD-huize stemt tegen een grondwetswijziging. Er volgt een kabinetscrisis. En prompt ontstaat er een discussie over nut en functie van de Eerste Kamer. Nu is dat op zich niets nieuws. Vanaf het prille begin in 1815 is dit orgaan, dat door de Zuid-Nederlanders werd gewenst en door Koning Willem I werd omarmd om al te wilde uitspattingen van de Tweede Kamer (de 'volkskamer') te corrigeren, ter discussie gesteld. Thorbecke, waar menig VVD-leider zich in stilte aan spiegelt, vond in 1848 de Eerste Kamer zonder doel en zonder grond. In de 2de helft van de 19de eeuw raakte dit 'bolwerk van de monarchie' langzaam maar zeker verankerd in het staatsbestel. Dat kwam niet omdat de Eerste Kamer de beoogde rem op de Tweede Kamer was -er werden slechts wetsvoorstellen van ondergeschikt belang verworpen - maar omdat de politieke samenstelling steeds meer overeenkwam met die van de Tweede Kamer. In de 20ste eeuw wordt de Eerste Kamer vele malen vanuit verschillende politieke hoeken belaagd. Socialisten, katholieken en liberalen: ieder op zijn tijd stelde het bestaan ter discussie maar nimmer werd een meerderheid gevonden. Saillant is dat in 1918 gematigde liberalen bepleitten dat de Eerste Kamer door een referendum moest worden vervangen. De SDAP was voor afschaffing, maar de na-oorlogse PvdA, tussen 1946 en 1959 vastgeklonken op het regeringspluche, was aanmerkelijk behoudender. In de jaren '70, in de nagalm van de democratiseringsgolf van de jaren '60, kozen de linkse partijen voor opheffing van de Eerste Kamer, maar ook deze keer ontbrak het aan een 2/3de meerderheid om de grondwet te wijzigen. Kortom, concludeert Bert van der Braak in zijn vorig jaar verschenen proefschrift over geschiedenis, samenstelling en betekenis van de Eerste Kamer dat 'goed beschouwd ruim 180 jaar discussie over de taak en positie van de Eerste Kamer vrijwel niets opleverde; althans niet tot wezenlijke aantasting daarvan leidde'. En terwijl Paars de lijmkwasten beproeft, worden met name vanuit de VVD pogingen gedaan om het erelid uit Diever voor een herhaling te behoeden. 'De VVD moet de rol van de senaat aan de orde stellen' betoogt minister De Grave (De Volkskrant van 28 mei jl.), die ik mij nog uit mijn Amsterdamse gemeenteraadsperiode herinner als een wethouder die bijzonder pro-actief werd als zijn positie in gevaar kwam. Binding aan het regeerakkoord van coalitiepartijen in de Eerste Kamer bepleit De Grave, want de Eerste Kamer heeft slechts een beperkte legitimatie van de kiezer en kan derhalve niet in volle vrijheid beslissen. Dijkstal bepleit om terug te gaan naar de situatie van voor 1983 toen de Eerste Kamerleden voor zes jaar werden gekozen, maar de senaat welk elke drie jaar voor de helft werd ververst. Zij willen een dode letter uit het regeringsakkoord leven inblazen, waarin de tot nu toe onopgemerkte afspraak stond dat de positie van de Eerste Kamer (opnieuw) aan een beschouwing zal worden onderworpen. Dat zou dan de zoveelste keer zijn, maar wellicht dat de capriolen van Wiegel ertoe hebben bijgedragen dat de liberalen eindelijk eens in de voetsporen van door hen bewierookte voorgangers stappen. De beperkte legitimiteit van de Eerste Kamer, die zonder direct gekozen volksvertegenwoordiging te zijn een cruciale rol in de wetgeving kan spelen, zou voor iedere rechtgeaarde democraat een doorn in het oog moeten zijn. Op zich is dat eenvoudig te verhelpen: laat de kiezers bij de Provinciale Statenverkiezingen twee stemmen uitbrengen: één voor de provincie en één voor de Eerste Kamer. Maar deze oplossing brengt meteen het volgende probleem in zicht: dan zijn er twee kamers die zich op de kiezerswil kunnen beroepen en in een hardnekkige concurrentiestrijd kunnen vervallen. Er moet dus meer gebeuren: de Eerste Kamer krijgt niet meer het recht om een wetsvoorstel af te stemmen, maar wel om het één keer terug te sturen. De -al dan niet- herziene versie wordt vervolgens in een gezamenlijke vergadering van Eerste en Tweede Kamer ter stemming gebracht. Op die manier wordt de onevenredig grote macht van een behoorlijke minderheid (26 Eerste Kamerleden die nu een wijziging van de grondwet tegen kunnen houden, dan wel 38 die een normale wet of wetswijziging kunnen blokkeren) uitgeschakeld. Het probleem van de legitimiteit kan ook worden opgelost door opheffing van de Eerste Kamer. Landen als Denemarken, Zweden en Nieuw-Zeeland hebben geen senaat en staan toch niet bekend als landen met een chaotisch functionerende parlementaire democratie. Wel zal er dan een Constitutioneel Hof moeten komen dat de wetgeving aan een aantal criteria toetst en kan functioneren als beroepsinstantie, om zo bezwaren vanuit de samenleving mee te wegen. De leden worden voor bepaalde tijd benoemd en weerspiegelen de diversiteit van de samenleving. Uiteraard heeft zo'n Hof geen wetgevende bevoegdheid, maar kan één keer een door het parlement aangenomen wet terugsturen. De huidige stand van de constitutionele zaken is niet eeuwigdurend en zaligmakend, maar is een product van politieke verhoudingen. Als de legitimiteit van de kiezers de basis is voor wetgeving en parlementaire controle is er nog veel te doen. Niet alleen de Eerste Kamer verdient dan een grondige aanpak: hetzelfde geldt voor de historische bondgenoot van dit bolwerk: de monarchie.
Leo Platvoet (bijna) lid van de Eerste Kamer voor GroenLinks
|