Leo Platvoet

[ Start ] [ Contact ] [ Sitemap ] [Zoeken]

 

Odyssee Reisgidsen

Monarchie & Republiek 

Herman Gorter

GroenLinks

Een Ander Nederland

Gepubliceerde artikelen

Dualisme

Zuidelijke Kaukasus

Dinsdagboek

Eerste Kamer

Raad van Europa

Emancipatiemachine

Stappen door de Nieuwe Stad

PSP

Reisverslagen

BMC

 


De burgemeester nu uit grondwet?

Schriftelijke inbreng wetsvoorstel 28509: 
Verandering in de grondwet m.b.t. benoeming CdK en burgemeester
1 februari 2005



De tweede lezing van deze grondwetswijziging is uiteraard gelijk aan de eerste lezing, maar bereikt de Eerste Kamer in een totaal andere situatie dan de eerste lezing. 

In de Memorie van Toelichting bij de eerste lezing (27551 nr 3) meldt de regering het volgende:

‘De regering acht het van belang dit vraagstuk niet te belasten met principieel-dogmatische standpunten maar het te benaderen vanuit de noodzaak toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden van het burgemeesterschap die zich in het licht van de veranderingen in de positie van het openbaar bestuur als geheel en die van het lokaal bestuur in het bijzonder aandienen, te kunnen integreren in het stelsel.’

‘Naar het oordeel van de regering kunnen aan het advies van de Staatscommissie Dualisme en lokale democratie, in aanvulling op de aanbevelingen van de Commissie-Van Thijn die ten grondslag liggen aan genoemd wetsvoorstel, krachtige argumenten worden ontleend om tot grondwetswijziging over te gaan en daarmee ruimte te bieden aan een inhoudelijke en open discussie die de wetgever de aanknopingspunten biedt om te zijner tijd te beoordelen of wijziging van de aanstellingswijze aangewezen is en daarover te besluiten.’

‘De regering loopt niet vooruit op de aanstellingswijze van de burgemeester na herziening van
artikel 131 van de Grondwet. Deze herziening kan pas in de volgende kabinetsperiode na de grondwettelijk voorgeschreven ontbinding van de Tweede Kamer tot stand komen. Een ander systeem van aanstelling van de burgemeester kan ook pas dan aan de orde zijn.’

Ook in Memorie van Antwoord op de schriftelijke inbreng vanuit de Eerste Kamer (27551) benadrukt de regering dat het onderhavige wetsvoorstel niets anders beoogt dan dat ‘aan de wetgever uitdrukkelijk de opdracht wordt gegeven ter zake een regeling te treffen’ (blz. 2) en ‘niet beoogt om tot een andere aanstellingswijze van de burgemeester te komen.’(blz. 7).

Is de regering het met GroenLinks eens dat op grond van deze opvattingen van de regering het juist is te constateren dat de discussie en besluitvorming over de eerste lezing plaats vond in een politiek klimaat waarin sprake was van het creëren van ruimte voor een open en inhoudelijke discussie over de meest wenselijke vorm van de aanstelling van de burgemeester? 
Is de regering het met GroenLinks eens dat in de opvatting van de regering, zoals verwoord in de hiervoor genoemde citaten, een ander systeem van de aanstelling van de burgemeester pas aan de orde zou moeten zijn nadat de grondwet op dit punt daadwerkelijk is gewijzigd?
Ziet de regering in dat met haar recente handelswijze, het naar de Tweede Kamer zenden van wetsvoorstellen die beogen de burgemeester rechtstreeks te laten kiezen, de ruimte voor een open en inhoudelijke discussie is weggenomen? 
Is de regering het met GroenLinks eens dat de regering haar toezegging, dat pas na grondwetswijziging een ander systeem van aanstelling aan de orde kan zijn, heeft geschonden? Waarom heeft zij dat gedaan?

Zijn er voorbeelden uit de parlementaire geschiedenis bekend waarin de regering bij de Tweede Kamer wetsvoorstellen indient die op het moment van indiening strijdig zijn met de grondwet?

Zijn er voorbeelden uit de parlementaire geschiedenis bekend waarin de Tweede Kamer wetsvoorstellen behandelt, die op het moment van indiening strijdig zijn met de grondwet?

Ziet de regering de redelijkheid in van de opvatting, nu de tweede lezing behandeld wordt in een politiek klimaat waarin de invulling van de aanstellingswijze van de burgemeester als een zwaard van Damocles boven de huidige coalitie hangt, dat de Eerste Kamer met een –eventueel- ‘nee’ tegen de deconstitutionalisering daarmee te kennen geeft niet zozeer tegen de deconstitutionalisering te zijn als wel met de daaraan –wat de regering betreft- onverbrekelijk verbonden direct gekozen burgemeester?

Acht de regering een door de gemeenteraad gekozen burgemeester passen binnen het resultaat van een open en inhoudelijke discussie die na de deconstitutionalisering kan plaatsvinden, cq. had moeten plaatsvinden?

Bij brief van 22 november 2004 heeft de minister er bij de Eerste Kamer op aangedrongen om wetsvoorstel 28509 ‘voortvarend’ te behandelen, opdat de Tweede Kamer in februari en maart 2005 de wetsvoorstellen m.b.t. de direct gekozen burgemeester kan behandelen. Hiermee geeft de minister te kennen dat na de deconstitutionalisering niets meer de directe verkiezing van de burgemeester in de weg kan staan. Hoe beoordeelt de minister in dit opzicht de opvatting van de CDA-commissie Deetman die in haar rapport ‘naar een vitaal lokaal bestuur’ op blz. 16 instemmend prof. Mr. D. J. Elzinga citeert dat de dubbelfunctie van de burgemeester (voorzitter van college én van gemeenteraad) tot grondwetswijziging noopt (art. 125 lid 3, nl. dat de burgemeester niet langer voorzitter is van de gemeenteraad), alvorens de direct gekozen burgemeester kan worden ingevoerd?

Waarom heeft de regering niet gewacht met de presentatie van de brochure ‘De nieuwe burgemeester’ totdat de Eerste Kamer –eventueel- heeft ingestemd met de deconstitutionalisering van de aanstellingswijze van de burgemeester? 
Acht de minister dit een respectvolle wijze van omgang met de Eerste Kamer? 
Waarom is er niet duidelijk op de omslag van deze brochure vermeld dat het een samenvatting van de wetsvoorstellen bevat?
In het voorwoord schrijft de verantwoordelijke minister dat de wetsvoorstellen nog kunnen worden gewijzigd door de Tweede Kamer. Acht hij het ook mogelijk dat de voorstellen sneuvelen, hetzij in de Tweede, hetzij in de Eerste Kamer?