|
|
Beroepschrift
Aan de beroepscommissie
kandidatenprocedures GroenLinks, Amsterdam, 12 november 2006 Beste mensen, Bij deze teken ik beroep aan
tegen het oordeel van de kandidatencommissie Eerste Kamer, zoals vervat in de
‘aanbeveling’ met als conclusie: blok 4. Ik heb me gekandideerd voor blok 1
of blok 2 en houd daar aan vast. Bij dit beroep betrek ik ook
een mij door de kandidatencommissie vertrouwelijk ter hand gesteld stuk
(‘Vertrouwelijk Leo Platvoet’), waarin het oordeel over mij nader wordt
onderbouwd en dat de beroepscommissie van de kandidatencommissie heeft
ontvangen. Ik zal mijn beroep richten op
de grote onzorgvuldigheid die de kandidatencommissie ten aanzien van mijn
kandidatuur aan de dag heeft gelegd. Als uitgangspunt daarbij heb ik
het protocol van de beroepscommissie gehanteerd Ervaringen In
de ‘aanbeveling’ wordt mijn grote ervaring in de GroenLinkse politiek
genoemd, waaronder 8 jaar in de Eerste Kamer. Dat
is –gezien het oordeel wat de commissie meent over mij te kunnen vellen-
te betitelen als zeer onzorgvuldig. Motivatie
In de ‘aanbeveling’ wordt als enige motivatie genoemd dat ik ‘mijn steentje wil bijdragen aan de discussie binnen GroenLinks’. Dit is niet correct en zeer onzorgvuldig. Ik heb in mijn brief (zie bijlage) en in het gesprek de redenen genoemd waarom ik graag door wil gaan. Belangrijkste reden: ik ben zeer gemotiveerd om de Eerste Kamer te gebruiken voor een actieve GroenLinks politiek. Andere motivaties die ik heb genoemd zijn: mijn positie als Eerste Kamerlid gebruiken om ook andere nuttige dingen voor GroenLinks te doen (samen met Maarten van Poelgeest schrijven van het boek Amsterdam als Emancipatiemachine, het mede-initiëren van Een Ander Nederland), het lidmaatschap van de Raad van Europa en ervaring overbrengen op nieuwe fractieleden. Voor mijn kandidatuur als fractievoorzitter heb ik nog wat extra motivaties genoemd, waaronder deelnemen aan het strategisch beraad. Nooit heb ik als motivatie genoemd dat ik ‘mijn steentje wil bijdragen aan de discussie binnen GroenLinks’. Daarvoor hoef je natuurlijk niet in de Eerste Kamer te zitten. Conclusie:
In de ‘aanbeveling’ is de kandidatencommissie zeer onzorgvuldig en niet
correct met mijn motivatie omgesprongen. Uit het vertrouwelijke document blijkt dat de commissie twijfelt aan mijn motivatie. Zij citeert onjuist uit mijn brief: naar eigen zeggen ‘is hij er nog niet op uitgekeken’. (Let even op het woordje ‘nog’ dat ik niet heb gebruikt.) Wat schrijf ik echter in mijn brief: 'Met
plezier en veel motivatie stel ik me kandidaat voor de Eerste Kamer. Hoewel ik
al twee periodes achter de rug heb, ben ik niet uitgekeken op de mogelijkheden
die de ‘Chambre de Réflection’ biedt voor een actieve GroenLinks-politiek'. Voorts worden in het vertrouwelijke stuk twee –andere- motivaties van mij genoemd. De eerst genoemde motivatie is het lidmaatschap van de Raad van Europa continueren. Dit is inderdaad één van de redenen waarom ik wil doorgaan, maar niet de belangrijkste. Het is namelijk zeer de vraag of GroenLinks die ene zetel in de Raad van Europa kan behouden.[1] Maar wat dan nog? De commissie doet het voorkomen, alsof dat een onoorbare motivatie zou zijn. Ik ben er zeer actief geweest de laatste drie jaren en heb vanuit GroenLinks-perspectief belangrijke resultaten behaald. Zonder overigens dat dit Europese werk ten koste gaat van mijn Eerste Kamerwerk. Dit is toch geen reden om aan mijn motivatie te twijfelen! Het lijsttrekkerschap wordt de andere motivatie genoemd. In de brief waarin ik mijn kandidaatstelling motiveer gaat ruim één pagina over de motivatie voor mijn ‘normale’ kandidatuur en 1/3e pagina over het lijsttrekkerschap. In het gesprek met de kandidatencommissie is praktisch alleen gesproken over het laatste. Geen moment wilde de commissie praten over het werk dat ik de afgelopen vier jaar heb verricht, noch is er ingegaan op de in mijn brief genoemde activiteiten en kwaliteiten die uitstekend passen bij het toetsingskader. Het feit dat ik me –ook- kandideer voor het lijsttrekkerschap kan op zich nooit een reden zijn om te twijfelen aan mijn motivatie. Ook dit is een zeer legitieme motivatie. Zeker voor iemand die 14 jaar fractievoorzitter in twee gemeenteraden is geweest, eerste partijvoorzitter tijdens de fusieperiode van GroenLinks en de laatste vier jaar vice-fractievoorzitter. Als fractievoorzitter zal ik uiteraard een andere rol vervullen als ‘gewoon’ Kamerlid. Daar ben ik me zeer goed van bewust. Ik heb de rol als (fractie)voorzitter, zoals hiervoor aangegeven, ook vele jaren in verschillende situaties vervuld. Als de commissie wil beoordelen of ik daarvoor de kwaliteit heb, had ze zorgvuldiger te werk moeten gaan en zich daarover moeten laten informeren. Referenties genoeg. De twijfel van de kandidatencommissie zit hem echter in de verborgen agenda die de ze meent te ontwaren en die ze in het vertrouwelijke stuk onthult. Nl. dat ik die positie wil gebruiken om het debat aan te gaan over de koers van de partij, dat ik op de stoel van ‘de Tweede Kamer wil gaan zitten of daaraan wil sjorren’. Het moge de beroepscommissie duidelijk zijn dat ik dit nooit gezegd of geschreven heb. Het is een ronduit belachelijke interpretatie van de passage uit mijn brief en wat ik daar verder over heb gezegd tijdens het gesprek. Ja, het lijkt me leuk als consequentie van het fractievoorzitterschap aan het strategisch beraad deel te kunnen nemen, wat ik overigens al enkele malen heb gedaan, en zo mee te praten over o.a. de koers van GroenLinks, en hoe belangrijk het is dat de partij daarbij in een open en democratische procedure wordt betrokken. Dát heb ik letterlijk betoogd. Conclusie:
De wijze waarop de kandidatencommissie gemeend heeft mijn motivatie in het
vertrouwelijke stuk te verwoorden is niet correct en zeer onzorgvuldig. Kritiek
en gedrag
Vervolgens
meent de kandidatencommissie nog twee argumenten te hebben. In de aanbeveling
wordt gesproken over ‘soms persoonlijke kritiek’ en ‘bij wijlen
oncollegiaal gedrag’, waarmee ik fractiegenoten van mij zou hebben
vervreemd. Ik heb mijn fractiegenoten deze
passage voorgelegd. Niemand herkent dit, allen beamen dat dit geen conclusie of
samenvatting kan zijn van de gesprekken die zij met de commissie hebben gevoerd.
Ik verwijs ook naar de brief die Jos van der Lans aan de commissie heeft
geschreven. ‘Persoonlijke kritiek’ blijkt
terug te voeren naar één –ironische- opmerking van mij tegen Tof Thissen op
het laatste congres tijdens het debat over sociale zekerheid. Ook deze opmerking
wordt verkeerd geciteerd in het vertrouwelijke stuk. Letterlijk heb ik gezegd: 'Ik
ken Tof Thissen als een flamboyant spreker hoewel hij er helaas niet altijd in
slaagt CDA en VVD in de Eerste Kamer te overtuigen; deze keer overtuigt hij mij
ook niet'. Omdat de
kandidatencommissie blijkbaar zo veel waarde hecht aan deze opmerking (zie ook
het vertrouwelijke stuk) heb ik er behoefte aan hier nader op in te gaan. Het
eerste deel (Tof Thissen is een flamboyant spreker) is een compliment. Het
tweede deel (hoewel hij er helaas niet
altijd in slaagt CDA en VVD in de Eerste Kamer te overtuigen) is een feit, wat
niets te maken heeft met zijn persoonlijke kwaliteiten maar met de politieke
verhoudingen in de senaat. Ook ik slaag er helaas niet altijd in CDA en VVD te
overtuigen. En het laatste deel van mijn opmerking (deze keer overtuigt hij mij ook niet) sloeg op zijn bijdrage in de forumdiscussie
op het congres, die juist was bedoeld om de verschillende opvattingen met elkaar
te confronteren. Overigens
heeft deze opmerking geen enkele ruis in onze onderlinge verstandhouding
veroorzaakt. Het debat op dat congres ging
over voorstellen voor een nieuwe sociale politiek,
die gelukkig afgezwakt in het programma terecht zijn gekomen. Mijn
actieve rol is me niet door iedereen in dank afgenomen, maar als in een
‘discussiepartij’ als GroenLinks een minderheidsopvatting op deze wijze
wordt ‘bestraft’ is de kwalificatie ‘onzorgvuldig’ zwak uitgedrukt. ‘Bij wijlen oncollegiaal gedrag’ blijkt, zo meldt het vertrouwelijke stuk, te slaan op een citaat van mij in het Nieuwsblad van het Noorden over de affaire Pormes. Diana de Wolff heeft mij kwalijk genomen, dat ik een verslaggever van deze krant telefonisch te woord heb gestaan, omdat in die fase van het conflict was afgesproken dat zij als woordvoerder van de fractie zou optreden. Ik heb overigens ook toegegeven dat ik dat niet had moeten doen.[2] In de ‘aanbeveling’ wordt echter gesproken over ‘bij wijlen’ en in het vertrouwelijke stuk over ‘een aantal malen’. Dat is onjuist. Het is één keer gebeurd. Dit is opnieuw aanwijsbaar onzorgvuldig van de kandidatencommissie. In het vertrouwelijke stuk wordt gesproken dat ik een ‘standpunt’ zou hebben gepubliceerd in een dagblad. Ook dat is niet juist. Antwoord geven op door een journalist gestelde vraag is toch echt iets anders dan een standpunt publiceren. Het
is toch echt van de gekke dat dit ene voorval wordt aangegrepen om na acht jaar
goed functioneren als Eerste Kamerlid mij op deze wijze af te serveren. Het
is ongehoord om op grond hiervan vergaande conclusies te trekken als een ‘blinde
vlek heb voor sociale interactie’, ‘geen teamspeler van nature’
en ‘gebrek aan empathisch vermogen’ Conclusie: de
kandidatencommissie is niet correct en zeer onzorgvuldig door op grond van één
ironische opmerking, waar een politiek meningsverschil aan ten grondslag ligt,
en één eigen verkondigde opvatting, zulke vergaande, psychologische conclusies
te trekken. Gezag
aanvaarden: kwestie Pormes
Nog bonter maakt de kandidatencommissie het in het vertrouwelijke stuk, waarin wordt gesteld dat ik in onvoldoende mate gezag aanvaard in heikele kwesties. Gezien de context wordt gedoeld op één kwestie: de affaire Pormes. Dit dwingt mij in dit beroepschrift dieper op deze kwestie in te gaan. Laat ik dit vooropstellen. Vanaf het begin heb ik me in deze kwestie op het standpunt gesteld dat uiterste zorgvuldigheid in de procedure bij dit soort kwesties een eerste vereiste is. En voorts deelde ik de eindconclusie van het onderzoeksrapport. [3] En dat de vraag aan Sam gesteld moest worden om zijn zetel ter beschikking te stellen, maar dat Sam tegelijkertijd het recht had te verlangen dat hiervoor de in onze partijreglementen opgenomen normale procedure gevolgd zou worden. De grootste fout die het partijbestuur echter maakte, was het door elkaar husselen van twee sancties die haar in dit soort zaken ter beschikking staan: de terugroepingsprocedure in werking zetten én het royement aanzeggen. Maar wat is het gezag in een politieke partij als het om een heikele kwestie gaat? Heeft een partijvoorzitter het gezag over een kamerlid? Nee. Heeft de fractievoorzitter het gezag over een collega-kamerlid? Nee. Dat betekent uiteraard niet dat iedereen zijn eigen gang kan gaan. In goed overleg probeer je er samen uit te komen. Maar héél soms lukt dat helaas niet. Heeft de partijraad het gezag
over een royementskwestie? Ja. En laat nu
uitgerekend dit gezag door de ‘partijtop’ nauwelijks te zijn aanvaard. De
dag na het partijraadsbesluit om het royement van Sam Pormes ongedaan te maken,
ging er een persbericht uit, ondertekend door Martijn Dadema (partijbestuur) en
Diana de Wolff (Eerste Kamerfractie). Hier stond in dat het partijbestuur
unaniem ‘betreurt dat de Partijraad
zijn standpunt over het royement niet heeft gevolgd’ voorts dat ‘er
binnen de Eerste Kamerfractie
onvoldoende vertrouwen bestaat in Sam Pormes om de samenwerking met hem te
hervatten’ en tenslotte dat ‘hem door de fractie (is) verzocht zijn
zetel ter beschikking te stellen.’[4] Onmiddellijk
nadat ik dit persbericht onder ogen kreeg, ben ik aan de slag gegaan om deze
ramkoers te keren hetgeen drie dagen later tot het besluit van een
bemiddelingspoging leidde, met het volgende doel: ‘a)
het vinden van een nieuwe werkbare oplossing voor de fractie; b)
het daarvoor noodzakelijke herstel van onderling vertrouwen, en c)
een herstel van geloofwaardigheid van Sam Pormes ten opzichte van alle
leden en kiezers van GroenLinks.’[5] En wij weten allemaal hoe geruisloos verder dit conflict is opgelost, vooral omdat ik als enige in de fractie nog op collegiale voet stond met Sam Pormes en –in goede samenwerking met bemiddelaar Marius Ernsting- hem ervan heb weten te overtuigen dat het verstandig was om na enige tijd toch op te stappen. Conclusie: het oordeel van de kandidatencommissie dat ik in onvoldoende mate gezag aanvaard in heikele kwesties (de commissie spreekt ten onrechte in meervoud) slaat slechts op één citaat in een krantenbericht. Dit oordeel van de
kandidatencommissie is wederom onzorgvuldig en daarmee niet correct. Toetsingskader
Zeer onzorgvuldig is de kandidatencommissie geweest met het toepassen van het Toetsingskader. Of anders gezegd: ze heeft het in het geheel niet toegepast. Uitgezonderd uiteraard de punten die ik hierboven heb becommentarieerd.
En zo kan ik alle
toetsingscriteria langs gaan. Mijn conclusie:
de kandidatencommissie heeft het toetsingskader zeer onzorgvuldig toegepast op
mijn kandidatuur. Ze heeft gehandeld vanuit een benauwde tunnelvisie, die vanaf
de eerste openingszin in het gesprek domineerde: wij willen Leo Platvoet niet op
een verkiesbare plek op de lijst en welke redenen kunnen wij daarvoor vinden. Tenslotte
Het is duidelijk. Deze ‘aanbeveling’ van de kandidatencommissie is een poging tot een politieke afrekening met behulp van pseudo-psychologische wapens. Met voorbedachte rade. Maar
deze mag niet in de Kafkaiaanse spelonken van een partijbureaucratie
plaatsvinden. De keuze moet worden gemaakt in
het volle daglicht van het congres. Opdat
gestand wordt gedaan aan de congresuitspraak van twee jaar geleden, die ik op
het podium namens de initiatiefnemers bepleitte: Wij willen kunnen kiezen! Ik verzoek de beroepscommissie mijn beroep gegrond te verklaren en mijn kandidaatstelling voor blok 1 en 2 daarmee te honoreren. In dit beroepschrift heb ik daarvoor de argumenten gegeven: de kandidatencommissie heeft onzorgvuldig gehandeld ten aanzien van mijn kandidatuur. Leo Platvoet [1] Dit hangt nl af van het aantal zetels in Eerste en Tweede Kamer samen en dus van beide verkiezingsresultaten. GroenLinks heeft nu nét één zetel. [2] Misschien is het goed te melden wat ik eigenlijk heb gezegd (het ging over het onderzoeksrapport): ‘Hoofdzakelijk zijn tegenstanders gehoord. Ik zie geen harde bewijzen. Sam blijft vrij koel onder de aantijgingen, dat bewonder ik. Ik hoop dat hij op een goede manier opstapt’. (Dagblad van het Noorden, 26 november 2005). [3] De eindconclusie luidde dat Sam Pormes de verschillende kandidatencommissies niet of niet volledig openheid van zaken heeft gegeven t.a.v. de onderzochte gedragingen, waarbij ik van mening was dat drie van de vier onderzochte gedragingen niet bewezen waren, maar gezien het risico van telkens opduikende geruchten wel als kwetsbaar ‘element’ gemeld hadden moeten worden door Sam Pormes aan de kandidatencommissies. [4] Persbericht GroenLinks 2 april 2006. [5] Persbericht GroenLinks 5 april 2006 |